Posted on 15/04/2013 on Oerlemansblog
De Hoge Raad heeft op 12 maart 2013 arrest gewezen in een zaak over het bezit van virtuele kinderpornografie (HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY9719). De zaak gaat over de reikwijdte van de strafbaarstelling van kinderpornografie (strafbaar gesteld in artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht).
Het Openbaar Ministerie betoogde dat het verbod op bezit van kinderporno zich ook strekt over alle afbeeldingen die “niet evident levensecht zijn”. Volgens het Openbaar Ministerie en de advocaat-generaal is het ook de bedoeling van de wetgever geweest om “aanmoediging of verleiding van kinderen tot deelneming aan seksueel gedrag” met de strafbaarstelling van virtuele kinderporno strafbaar te stellen. Slechts “daadwerkelijk creatieve en kunstzinnige afbeeldingen” dienen van de strafbaarstelling te worden uitgezonderd. Volgens mij zou de interpretatie argumenten geven om bijvoorbeeld niet realistische tekeningen, schilderijen en cartoons met seks met minderjarigen onder het begrip kinderpornografie te laten vallen.
De Hoge Raad bevestigt een eerdere uitspraak van het Hof Den Bosch en geeft aan dat de afbeeldingen in die zaak op de computer gemaakt zijn en een “artificieel karakter” hebben waardoor ze niet onder de definitie van kinderporno vallen. “Daarvoor is immers nodig dat de afbeelding schijnbaar levensechte kinderporno verbeeldt” (..) “Het morele gehalte van deze afbeeldingen kan hieraan niet afdoen”, aldus het Hof Den Bosch. Het hof benadrukt dat in slechts 3 gevallen van kinderporno sprake is: (1) een afbeelding van een echt kind; (2) een afbeelding van een echt persoon die eruit ziet als een kind; (3) een realistische afbeelding van een niet bestaand kind.
De Hoge Raad is het niet eens met het Openbaar Ministerie en de advocaat-generaal dat op basis van internationaal recht onder kinderpornografie ook niet realistische afbeeldingen van niet-bestaande kinderen moet worden verstaan. De wetgever is duidelijk geweest in haar bedoelingen en het begrip kan niet zonder een wetswijziging worden uitgebreid.
De zaak bevestigt indirect de uitspraak van het Hof Arnhem van 12 april 2012 (LJN BW3415, 21-000016-11), waarin wordt aangegeven dat Hentai-afbeeldingen (Japanse erotische cartoons in Manga-stijl) geen realistische afbeeldingen zijn en dus (vooralsnog) niet als kinderpornografie kan worden gekwalificeerd. Het arrest schept in ieder geval weer wat duidelijkheid over wat nu wel en niet onder virtuele kinderporno moet worden verstaan.