
In januari 2023 hebben prof. mr. Marianne Hirsch Ballin en ik een artikel (.pdf) geschreven over datagedreven opsporing en toezicht in het tijdschrift voor strafrecht ‘Delikt en Delinkwent’. In deze blogpost leiden wij ons artikel in.
Datagedreven opsporing
Datagedreven opsporing is de verwerking van gegevens die eerder door de politie bij hun taakuitoefening in andere onderzoeken zijn verzameld en daarna ten behoeve van nieuwe opsporingsonderzoeken worden geanalyseerd. De zogenoemde ‘cryptotelefoon-operaties’ zijn een bekend voorbeeld van deze datagedreven opsporing.
In deze operaties zijn tot wel honderden miljoenen berichten in één operatie veiliggesteld van cryptotelefoonaanbieders zoals ‘EncroChat’ en ‘SkyECC’ (zie ook dit overzicht op deze blog). Deze gegevens vormen (ten dele) bewijs voor honderden toekomstige strafzaken. In politiepraktijk worden deze operaties ook wel beschreven als een game changer.
In ons artikel stellen wij dat datagedreven opsporing ook een ‘game changer’ zou moeten zijn voor de wijze waarop digitale opsporingsbevoegdheden worden genormeerd. Het gaat dan in het bijzonder om de relatie tussen het Wetboek van Strafvordering (waarbinnen onder andere opsporingsbevoegdheden worden geregeld) en de Wet politiegegevens (waar de verwerking van gegevens wordt geregeld) en het bijbehorende toezicht.
We zetten in ons artikel het model uiteen van datagedreven opsporing en illustreren dat aan de hand van de daarover bekende strafrechtspraak en de praktijk bij het Team High Tech Crime (THTC) van de politie. Over deze praktijk is ook het lezenswaardige WODC-rapport ‘Opsporen, vervolgen en tegenhouden van cybercriminaliteit’ verschenen, waar ook wordt gewezen op het spanningsveld tussen deze praktijk en strafvordering.
De praktijk van het Team High Tech Crime laat zien dat er bij datagedreven opsporing slechts een beperkte rol is voor controle door de strafrechter via strafzaken. Als bijvoorbeeld het doel is een cybercriminele (ICT-)infrastructuur onderuit te halen en het verdienmodel aan te tasten, dan zijn dat activiteiten die vaak niet leiden tot vervolging van een concrete verdachte waardoor die activiteiten buiten het zicht van de strafrechter blijven. En wanneer de inzet van de opsporing ook het vergaren van intelligence ten behoeve van nieuwe onderzoeken omvat, is dat een aspect dat de strafrechter in de regel niet in zijn beoordeling betrekt. Recentelijk wees ook prof. Bart Schermer hierop in zijn inaugurele rede ‘De gespannen relatie tussen privacy en cybercrime’ bij de Universiteit Leiden.
Het spanningsveld met strafvordering
De cryptotelefoon-operaties laten zien dat het model van het Team High Tech Crime ook wordt toegepast in andere strafzaken, buiten de context van de cybercriminaliteit. Vastgesteld kan worden dat daarmee het verwerven van intelligence verweven is geraakt met de opsporingspraktijk. Deze ontwikkeling legt uit normatief oogpunt druk op het huidige stelsel van strafvordering in Nederland.
De verzameling van de gegevens bij datagedreven opsporing vindt plaats met toepassing van bijzondere opsporingsbevoegdheden die worden gereguleerd in het Wetboek van Strafvordering. In ons artikel leggen wij uit dat de verwerking en analyse van deze gegevens plaatsvindt op grond van de Wet politiegegevens (Wpg) en dat de daaropvolgende interventie een nieuw opsporingsonderzoek kan betreffen, maar bijvoorbeeld ook ‘verstoring’ met een grondslag in de Politiewet. De naleving van de Wet politiegegevens bij de strafrechter lijkt tot op heden geen rol van betekenis te spelen bij sanctionering van eventuele vormverzuimen.
Verder leggen wij uit dat deze praktijk een normatieve verbinding vergt tussen de reguleringskaders. De wetgever moet daarom de keuze maken óf normering van data-analyses in het Wetboek van Strafvordering óf voor nadere normering van analysebevoegdheden in de Wpg. Daarbij moet recht worden gedaan aan (basis)beginselen van strafvordering zodat de verbinding tussen de normeringskaders wordt gelegd.
Deze boodschap vindt bredere steun. Zie bijvoorbeeld ook het rapport van prof. Fedorova e.a. over ‘Strafvorderlijke gegevensverwerking’ en het artikel van B.W. Schermer & M. Galič, ‘Biedt de Wet politiegegevens een stelsel van ‘end-to-end’ privacywaarborgen?’. In ons artikel komen wij nu, in aanvulling daarop, tot de conclusie dat die constatering ook vraagt om veranderingen in de wijze waarop het stelsel van toezicht op de opsporing en verwerking van politiegegevens is georganiseerd.
Beter toezicht
Ruimte bieden voor bredere doelstellingen dan opsporing bij de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden, betekent ook dat in de normering de bakens moeten worden verzet.
De totstandkoming van het nieuwe Wetboek van Strafvordering biedt de ruimte om op een weloverwegen manier te komen tot een herpositionering van de opsporing vanwege deze praktijk van datagedreven opsporing en interventies waarop rechtstreekse controle door de strafrechter ontbreekt. Het is daarbij noodzakelijk dat in de normering de verbinding tussen het Wetboek van Strafvordering en de Wet politiegegevens tot uitdrukking wordt gebracht en, in aansluiting daarop, het stelsel van toezicht op datagedreven opsporing wordt heringericht.
Met betrekking tot het toezicht achten wij een nieuwe vorm van toezicht wenselijk, die mede ziet op de inzet van data-analyses ten behoeve van de politietaken (inclusief de opsporing en aldus de datagedreven opsporing). Het verdient aanbeveling daarvoor een nieuw onafhankelijk extern toezichtsorgaan op te richten.
Gelet op de bredere consensus over de noodzaak van herijking van het stelsel van strafvordering in relatie tot de Wet Politiegegevens in de wetenschappelijke literatuur (zie de eerdere verwijzingen in deze blog), hopen wij dat onze aanbevelingen zich een weg naar het nieuwe Wetboek van Strafvordering zullen vinden.
Marianne Hirsch Ballin & Jan-Jaap Oerlemans
Citeerwijze artikel:
M.F.H. Hirsch Ballin & J.J. Oerlemans, ‘Datagedreven opsporing verzet de bakens in het toezicht op strafvorderlijk optreden’, DD 2023/2, nr. 1, p. 18-38