Cybercrime jurisprudentieoverzicht mei 2023

Hoge Raad wijst nieuw arrest over computervredebreuk

Op 18 april 2023 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen (ECLI:NL:HR:2023:610) in een zaak over computervredebreuk (artikel 138ab Sr) en medeplegen voor het bekend maken gegevens die door misdrijf zijn verkregen vanaf de server van het bedrijf (artikel 273 Sr).

Het Hof Den Haag overwoog in haar arrest (ECLI:NL:GHDHA:2021:570) dat de verdachte ongeveer vijftien jaar werkzaam is geweest als boekhouder/financial controller voor het bedrijf dat slachtoffer is geworden van computervredebreuk. Hij beschikte over inloggegevens om toegang te kunnen krijgen tot de server van het bedrijf. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij meerdere malen met zijn eigen inloggegevens heeft ingelogd op de server van het bedrijf en bestanden heeft gedownload met als het doel deze gegevens zou gaan inbrengen in het hoger beroep van diens gerechtelijke ontslagprocedure.

Het Hof overweegt dat niet ter discussie staat dat het downloaden van bedrijfsgegevens om deze vervolgens in te kunnen (doen) brengen in een gerechtelijke procedure van een derde tegen op geen enkele wijze behoort tot de tussen het bedrijf en de verdachte overeengekomen werkzaamheden en dat daartoe geen toestemming is verleend. De verdachte heeft evenmin het bedrijf om die toestemming gevraagd, laat staan geïnformeerd omtrent zijn voornemen dit te gaan doen.

Dat maakt dat het hof van oordeel is dat op de momenten dat de verdachte inlogde op de server van het bedrijf hij de hem ter beschikking staande inloggegevens gebruikte voor een ander doel dan waarvoor deze hem ter beschikking waren gesteld, zodat deze op dat moment als valse sleutel kwalificeerden. Op die momenten was derhalve sprake van binnendringen in de zin van artikel 138ab, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Dit oordeel geeft volgens de Hoge Raad geen blijk van een onjuist rechtsopvatting.

Met betrekking tot het verweer of sprake is van een noodtoestand stelt het hof voorop dat slechts in uitzonderlijke omstandigheden een beroep op noodtoestand kan worden gehonoreerd. De te nemen drempel is bijzonder hoog: “uitzonderlijke gevallen kunnen meebrengen dat gedragingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld, niettemin gerechtvaardigd kunnen worden geacht, onder meer indien moet worden aangenomen dat daarbij is gehandeld in noodtoestand, dat wil zeggen – in het algemeen gesproken – dat de pleger van het feit, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, de zwaarstwegende heeft laten prevaleren” (met verwijzing naar HR 23 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5967). Het hof is van oordeel dat toepassing van deze strenge maatstaf maakt dat het beroep op noodtoestand niet kan worden gehonoreerd. Het op verzoek bijstaan van een collega in een ontslagprocedure heeft niet te gelden als een zodanig zwaarwegend belang dat dit het overtreden van de strafwet zou rechtvaardigen. Ook dit acht de Hoge Raad geen onbegrijpelijk oordeel.

Veroordeling voor oplichting en phishingpanels

Op 3 april 2023 heeft de rechtbank Den Haag een interessante uitspraak (ECLI:NL:RBDHA:2023:4676) gedaan over een phishing-zaak. De zaak bespreek ik hier uitgebreid, omdat de overwegingen interessante feiten bevatten over de modus operandi bij deze vorm van cybercriminaliteit en over het opsporingsproces.

De verdachte werd het volgende ten laste gelegd:

  1. medeplegen van het verwerven en voorhanden hebben van betaalfraudepanels, zijnde technische hulpmiddelen bedoeld om onder meer computervredebreuk mee te plegen;
  2. medeplegen van oplichting van in elk geval 1.183 personen, erin bestaande dat de slachtoffers zijn bewogen onder meer hun inloggegevens voor internetbankieren ter beschikking te stellen nadat zij naar een phishing website waren geleid;
  3. medeplegen van computervredebreuk;
  4. diefstal met valse sleutel, in vereniging gepleegd, van in elk geval 13 personen, door met de inloggegevens van de slachtoffers in te loggen op hun internetbankieromgeving en vervolgens bedragen van hun bankrekeningen weg te nemen;
  5. medeplegen van gewoontewitwassen van een bedrag van in ieder geval € 420.000,-;
  6. medeplegen het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid gegevens (‘entries’), bedoeld om onder meer computervredebreuk mee te plegen;
  7. deelname aan een criminele organisatie, gericht op het plegen van voormelde strafbare feiten.

Deze zaak gaat het over zogeheten betaalfraudepanels, ook wel ‘phishingpanels’ genoemd. Phisingpanels zijn software waarmee het mogelijk is om websites te maken die nagenoeg gelijk zijn aan de inlogpagina’s van de internetbankieromgeving van banken. Voor de beheerder van het panel is het mogelijk om met op die websites ingevoerde gegevens, zoals bijvoorbeeld bankrekeningnummer, pasnummer en autorisatiecodes, de controle te krijgen over bankrekeningen en daarmee betalingen te doen. Met de term phishing wordt geduid op een vorm van fraude waarbij een slachtoffer wordt verleid om bepaalde gegevens te delen, vaak door op een link te klikken die het slachtoffer via mail, sms of WhatsApp heeft ontvangen. De werkwijze van de verdachten was als volgt. Hun werkwijze was als volgt. De verdachte en zijn mededaders leidden hun slachtoffers via sms-berichten of advertenties op Google naar nepwebsites, die leken op de inlogpagina’s van hun bank. Nadat de slachtoffers daar hun inloggegevens hadden ingevoerd, logden de verdachte en zijn mededaders daarmee heimelijk in op de internetbankieromgeving van de slachtoffers. Vervolgens werden de slachtoffers via de nepwebsite bewogen ook hun aanmeldcode in te voeren, waarna de verdachte en zijn mededaders geldbedragen van de bankrekeningen van de slachtoffers konden wegnemen. Dit deden zij door geldbedragen van de bankrekeningen van de slachtoffers om te zetten in cryptovaluta of over te maken naar bankrekeningen van derden (zogenoemde geldezels).

Aanleiding onderzoek

Het onderzoek naar de verdachte vloeit voort uit het onderzoek ‘Sauer’ dat was gericht op [verdachte 2], die gebruik maakte van de gebruikersnaam ‘Haiku’. [verdachte 2] werd onder meer verdacht van het ontwerpen van betaalfraudepanels. Op zijn computer zijn twee Telegram-conversaties aangetroffen. Een gesprek met ‘Guru 3.147’ en een groepsgesprek genaamd ‘Andere Saus 2.0’ waaraan die Haiku deelnam met twee andere personen: ‘Guru 3.147’ en ‘LazyLinks’. In de chat tussen Haiku en Guru werd veelvuldig gesproken over een betaalfraudepanel, dat door Haiku zou worden ontworpen en door Guru zou worden aangeschaft. In de groepschat Andere Saus 2.0 werd gesproken over het plegen van fraude met behulp van een betaalfraudepanel door Haiku, Guru en LazyLinks. Gezien het vermoeden dat ook Guru en LazyLinks zich bezighielden met grootschalige digitale fraude, heeft de politie onderzoek gedaan naar de personen die achter deze gebruikersnamen schuil gingen. Dit mondde uit in het onderzoek ‘Weezing’. Door informatie uit de Telegram-conversaties te koppelen aan onder meer open bronnen, kwam [verdachte 3] in beeld als Guru 3.147 (ook wel ‘DmpG’ of ‘Bonkara’). Op dezelfde wijze kwam de verdachte in beeld als ‘LazyLinks’ (ook wel ‘Lazy’ of ‘.’). Op een onder [verdachte 3] in beslag genomen telefoon werden weer andere Telegram-conversaties aangetroffen, met ene ‘Ano 020’ (ook wel ‘Jerry V2.0’). Hierachter bleek [verdachte 4] schuil te gaan.

Netwerkzoeking en veiligstellen van bewijs

Na de aanhouding van [verdachte 2] heeft de politie op 24 december 2020 ingelogd op het panel op https://wemoeteneten.online en daar een lijst met ‘entries’ veiliggesteld, die de periode bestrijkt van 20 september 2020 tot en met 24 december 2020.6 Later, na de aanhouding van [verdachte 3] op 13 juli 2021, heeft de politie vanaf zijn telefoon bestanden met loggegevens van het panel veiliggesteld. Deze logbestanden bestrijken de periode van 20 september 2020 tot en met 2 juli 2021.

Uit onderzoek van de entries en de logbestanden is gebleken dat zowel [verdachte 2] (Haiku), [verdachte 3] (Guru), [verdachte 4] (Ano020) als de verdachte (LazyLinks) op enig moment toegang had tot het panel en daarvan gebruik heeft gemaakt.

Verklaring werkwijze door verdachte

Nadat de verdachte zich eerst op zijn zwijgrecht heeft beroepen, heeft hij op 1 april 2022 in een politieverhoor erkend dat hij de persoon is die schuil gaat achter de aliassen zoals ‘LazyLinks’, ‘Lazy’.  De verdachte heeft verder een grotendeels bekennende verklaring afgelegd. Uit onderzoek door de politie naar de werking van het betaalfraudepanel komt het volgende naar voren. Het panel betreft een webapplicatie waarmee het mogelijk is om sms-berichten te versturen, vermoedelijk met het doel personen via een link naar de nagemaakte Itsme-pagina te leiden. Wie zo’n link opent krijgt een webpagina te zien die de indruk wekt dat dit een service van Itsme.be betreft. Op deze pagina wordt gevraagd om een bank te selecteren. Wie voor Axa, Argenta, Belfius, BNP, ING of KBC kiest krijgt daarna een webpagina te zien waarbij een debetkaartnummer wordt gevraagd en de vervaldatum. Op de pagina wordt het logo van de bank gebruikt en het logo van Itsme, waardoor het lijkt alsof de bezoeker wordt doorgestuurd naar de bankwebsite vanuit Itsme. De gegevens die op deze webpagina worden ingevoerd komen terecht bij de gebruiker van het betaalfraudepanel. De gebruiker van het betaalfraudepanel kan vervolgens met deze gegevens proberen in te loggen op de echte bankwebsite. Bij het inloggen wordt om een verificatiecode oftewel aanmeldcode, gevraagd. De gebruiker van het panel vraagt vervolgens aan de bezoeker van de nagemaakte Itsme-pagina om de aanmeldcode te genereren via diens kaartlezer. Op deze manier kan de gebruiker van het betaalfraudepanel inloggen op het bankaccount van de bezoeker van de nagemaakte Itsme-pagina.

[verdachte 3] heeft aan de politie verklaard dat hij via Telegram lijsten met telefoonnummers van voornamelijk klanten van Belgische banken had gekocht. Naar die telefoonnummers stuurde hij een sms-bericht waarin stond dat het beoogde slachtoffer zijn of haar Itsme-account opnieuw moest activeren, met daarbij een frauduleuze link. Later is [verdachte 3] op Telegram in contact gekomen met een persoon met de gebruikersnaam ‘EXP’, die ervoor kon zorgen dat een link naar de nepwebsite voor een bepaalde periode als advertentie bovenaan de Google zoekresultaten zou verschijnen, wanneer bepaalde trefwoorden in Google werden ingevoerd, zoals ‘Argenta’ of ‘Bpostbank aanmelden.

Uit de Telegram-groepschat ‘Andere Saus 2.0’, waaraan de verdachte, [verdachte 3] en [verdachte 2] deelnamen, blijkt dat zij beurten verdeelden wanneer een potentieel slachtoffer op een frauduleuze link had geklikt. Wanneer op de hiervoor omschreven wijze toegang was verkregen tot de internetbankieromgeving van een slachtoffer, werd geprobeerd geld van de bankrekening van het slachtoffer over te maken naar de bankrekening van derden. Deze derden, zogenoemde geldezels, waren personen die [verdachte 3] had gevonden via tussen personen die hij kende van Telegram, schuilgaande onder de gebruikersnamen ‘Phantom’ en ‘3AKABOUZ’. Ook werd geprobeerd om met banktegoeden van slachtoffers cryptovaluta te kopen bij Bitvavo of Litebit, die ten bate kwam van de cryptowallet van een geldezel. Phantom en 3AKABOUZ kregen voor het aanleveren van de geldezels een vergoeding van 50% van de opbrengst van de fraude. De resterende 50% werd verdeeld tussen [verdachte 3], de verdachte en de derde persoon ( [verdachte 4] dan wel [verdachte 2] ). Zij kregen dus een zesde deel van de totale opbrengst. Dit werd uitbetaald als cryptovaluta in hun eigen wallet. [OJ(J3] 

Gedeeltelijke vrijspraak en bewezenverklaring

De rechtbank overweegt dat uit die chatberichten blijkt weliswaar van enige betrokkenheid van de verdachte, maar de rechtbank kan op basis van die chatberichten alleen niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat de verdachte dat eerste betaalfraudepanel ook daadwerkelijk heeft verworven of voorhanden gehad. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken met betrekking tot deze periode en de betrokkenheid van verdachte bij het eerste betaalfraudepanel. Wel acht de rechtbank bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen een betaalfraudepanel heeft verworven en voorhanden gehad.

Door het bedienen van het betaalfraudepaneel en versturen sms-berichten met frauduleuze links heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan oplichting. Ook acht de rechtbank het rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging met behulp van een valse sleutel van geldbedragen tot een totaal € 48.050,64.

Met de door middel van oplichting verkregen gegevens is door de verdachte en zijn mededader(s) ingelogd op de internetbankieromgeving van de hierboven genoemde slachtoffers, alvorens de genoemde geldbedragen te stelen. Daarmee is binnengedrongen in een (deel van een) geautomatiseerd werk, namelijk de servers van de beveiligde internetbankieromgeving van de bank. Nu de verdachte en zijn mededader(s) dat hebben gedaan met inloggegevens tot het gebruik waarvan zijn niet bevoegd waren, en door zich voor te doen als geautoriseerde klanten van de bank, is sprake van een valse sleutel en een valse hoedanigheid.

Witwassen en cryptocurrencies

De verdachte heeft verklaard dat deze geldbedragen van de bankrekeningen van slachtoffers werden overgemaakt naar de bankrekeningen van derden, dan wel dat daarmee cryptovaluta werden gekocht ten bate van de cryptowallets van derden, alvorens de verdachte en de anderen delen van de opbrengst zelf in de vorm van cryptovaluta in hun wallet binnenkregen. De verdachte wist dat dit geld uit misdrijf afkomstig was, immers heeft hij die misdrijven zelf (mede)gepleegd. Door de geldbedragen over te maken naar andere bankrekeningen en daarna als cryptovaluta aan zichzelf en zijn mededaders te laten uitbetalen, of deze direct om te zetten in cryptovaluta en een deel naar zijn wallet en de wallets van zijn mededaders over te boeken, heeft hij de herkomst van deze geldbedragen verhuld. Daarmee heeft de verdachte zich (ook) tezamen en in vereniging schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van in totaal € 48.050,64. Het dossier biedt aanknopingspunten dat veel geldbedragen zijn buitgemaakt. Echter, anders dan bij [verdachte 3] en [verdachte 4], is bij de verdachte geen nader onderzoek gedaan naar zijn eigen bankrekeningen of cryptowallets, waaruit zou kunnen blijken dat hij over (aanzienlijke) vermogensbestanddelen beschikt. Gelet op dit alles kan de rechtbank niet met voldoende zekerheid en nauwkeurigheid vaststellen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van meer dan € 48.050,64.

De rechtbank oordeelt ook de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. De rechtbank oordeelt dat de in de tenlastelegging genoemde ‘Phantom’, ‘Exp’ en ‘3AKABOUZ’ wel een bijdrage hebben geleverd aan het plegen van de misdrijven waarop de organisatie was gericht, maar dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te stellen dat zij hebben deelgenomen aan deze organisatie.

Straf

Op vrijwillige basis is de verdachte begonnen met een psychologisch behandeltraject bij behandelcentrum Fier. Daar is hij gediagnostiseerd met PTSS, een paniekstoornis, een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, een stoornis in cannabisgebruik en problemen verband houdend met justitiële maatregelen. Gezien de door behandelcentrum Fier vastgestelde DSM-5 diagnose staat de reclassering negatief tegenover de oplegging van een gevangenisstraf. Voor een taakstraf ziet de reclassering geen contra-indicaties. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om af te wijken van het genoemde uitgangspunt van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een jaar. De rechtbank legt ook een taakstraf van 360 uur op en de verdachte moet een schadevergoeding betalen.

Veroordelingen voor bankhelpdeksfraude

Op 28 maart 2023 veroordeelde de rechtbank Limburg enkele verdachten voor bankhelpdeskfraude (ECLI:NL:RBNNE:2023:476). Bankhelpdeskfraude is een vorm van oplichting waarbij de daders zich voordoen als bankmedewerkers.

De aangiften van een slachtoffer uit Brunssum en Valkenburg vormden het startpunt van een opsporingsonderzoek dat zich richtte op zogeheten bankhelpdeskfraude. Al snel bleken er op diverse plaatsen in Nederland soortgelijke feiten gepleegd te zijn en werd het onderzoek van de politie uitgebreid. De verdachte en medeverdachte zijn in dit onderzoek als mogelijke daders naar voren gekomen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat de verdachte als (mede)dader betrokken is geweest bij in totaal 19 zaken van bankhelpdeskfraude.

Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat in een periode van enkele maanden op verschillende plekken in Nederland soortgelijke gevallen van zogenoemde bankhelpdeskfraude hebben plaatsgevonden. De verdachte heeft bekend dat hij bij vijf van deze gevallen van bankhelpdeskfraude betrokken is geweest. Dit zijn de feiten waarbij hij ook op camerabeelden is herkend. De verdachte ontkent zijn betrokkenheid bij de andere feiten. Na uitgebreide bewijsoverwegingen acht de rechtbank de verdachte schuldig aan oplichting.

De verdachte en/of een van zijn mededaders heeft telefonisch contact gezocht met de beoogde slachtoffers. Aan de slachtoffers werd telkens voorgehouden dat de bank had ontdekt dat er mogelijk fraude werd gepleegd met de bankrekening van de slachtoffers en aan hen werd de helpende hand geboden. Zo hebben verdachte en zijn mededaders het vertrouwen van de slachtoffers gewonnen. Door leugens en verzinsels hebben de daders de slachtoffers ertoe gezet om hun bankpassen en bijbehorende pincodes af te staan. Met de aldus verkregen bankpassen en pincodes werd er vervolgens in rap tempo geld gepind en goederen aangeschaft. Tegen de tijd dat de slachtoffers erachter kwamen dat er iets niet in orde was, was het leed al geschied.

De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij, samen met anderen, op zulke doortrapte en slinkse wijze geld afhandig heeft gemaakt van vele slachtoffers. Slachtoffers die overigens niet willekeurig werden uitgekozen. Integendeel. Zij werden gekozen op basis van overlijdensadvertenties. Het ging dan om mensen op hoge leeftijd, die kort daarvoor hun partner verloren waren. Hun (verdere) gegevens werden erbij gezocht en benaderd.

De rechtbank neemt het de verdachten zeer kwalijk dat zij welbewust kozen voor deze kwetsbare slachtoffers. Verdachte en zijn mededaders waren kennelijk maar uit op één ding: snel, veel geld verdienen, waarbij op geen enkele wijze oog is geweest voor de kwetsbaarheid en de belangen van de slachtoffers. Door hun geraffineerde wijze van oplichting hebben verdachte en zijn mededaders niet alleen geld van de slachtoffers afgenomen, maar ook hun gevoel van vertrouwen en veiligheid, zoals ook blijkt uit de aangiftes van de slachtoffers.

Gelet op de ernst van de feiten die de verdachte heeft gepleegd, het aantal slachtoffers en de slinkse wijze van handelen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf die de duur van het reeds ondergane voorarrest overschrijdt.

De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk en tot het betalen van een schadevergoeding.

Ook de rechtbank Noord-Holland veroordeelde (ECLI:NL:RBNNE:2023:476) op 7 februari 2023 een verdachte voor oplichting. In deze zaak over bankhelpdeskfraude volgt uit de aangiftes dat de slachtoffers waren door een zogenaamde bankmedewerker, met de mededeling dat er een probleem was met hun bankrekening. Zo zou er geld zijn afgeschreven door iemand anders of zou dit zijn geprobeerd.

Aangevers zouden de ‘bankmedewerker’ vervolgens moeten helpen om dit probleem op te lossen, waarvoor ze een Remote Acces Tool (RAT) zoals ‘Anydesk’ moesten installeren zodat de ‘bankmedewerker’ kon meekijken in de internetbankierenomgeving. Uiteindelijk werd er geld overgemaakt door aangever of door de ‘bankmedewerker’ naar een andere rekening, terwijl aangevers hierover niet meer konden beschikken.

In de zaak zitten veel digitale bewijsmiddelen. De rechtbank stelt vast dat de telefoonnummers en de telefoons die zijn gebruikt bij ten laste gelegde feiten, op verschillende manieren zijn te herleiden naar verdachte. Deze telefoonnummers stralen veelal masten aan in Assen, waar verdachte woonachtig is. Het telefoonnummer dat verdachte privé gebruikte telefoonnummer was blijkens de mastgegevens zeer vaak in de directe omgeving van een telefoon waarmee de telefoongesprekken met aangevers en andere potentiële slachtoffers werden gevoerd. Daarnaast is er door middel van een IMSI-catcher gebleken dat een van de aan verdachte te koppelen telefoons aanwezig was bij zijn woning aan een adres in Assen.

Uit de camerabeelden en telefoongegevens die vervolgens zijn verkregen, is gebleken dat verdachte thuis was op het moment dat er telefoongesprekken werden gevoerd. Op een datum is waargenomen dat deze gesprekken stopten toen verdachte zijn woning kort verliet en dat de gesprekken vervolgens werden hervat toen verdachte weer thuis was. Er zijn geen andere personen gezien op de camerabeelden.

Ook beschikte verdachte over PayPal-accounts die zijn gelinkt aan fraude. Op een van de telefoons van verdachte die zijn onderzocht zijn ook aanwijzingen gevonden die duiden op betrokkenheid bij bankhelpdeskfraude. Er zijn lijsten aangetroffen met duizenden telefoonnummers, zogeheten ‘leads’, die veelal worden gebruikt door (cyber)criminelen om mensen op te lichten. Op diezelfde telefoon zijn ook actieve groepschats op de applicatie Telegram gevonden, waarin werd gehandeld in merkkleding, creditcards, pinpassen en phishing-panels. Deze aangeboden goederen zijn doorgaans van misdrijf afkomstig of kunnen gebruikt worden bij het plegen van misdrijven.

De rechtbank overweegt dat de verdachte zich met anderen gedurende vier maanden schuldig gemaakt aan bankhelpdeskfraude, waarbij tientallen personen zijn gedupeerd met een totaal schadebedrag van ongeveer € 300.000. De rechtbank veroordeeld de verdachte voor 54 maanden gevangenisstraf. Ook moet de verdachte onder andere een schadevergoeding betalen aan de Rabobank van € 257.371,33.

Veroordeling voor ponzifraude met crypto’s

Op 20 maart 2023 veroordeelde de rechtbank Overijssel een verdachte voor een zogenoemde ‘ponzifraude’ (ECLI:NL:RBOVE:2023:991). In deze strafzaak staat het strafrechtelijk onderzoek “Geppetto” centraal. Dit onderzoek is aangevangen naar aanleiding van artikelen in landelijke kranten en, aanvankelijk, zestien aangiften van oplichting tegen verdachte en/of de eerder genoemde rechtspersonen. Kopers van miners zouden zijn opgelicht.

Door het bedrijf (‘bedrijf 1’) werden Bitcoinminers aangeboden. Deze miners konden worden aangekocht, waarbij aan de koper een koopovereenkomst werd toegestuurd waarin het serienummer van de aangeschafte miner stond vermeld. De koper zou volgens die koopovereenkomst te allen tijde eigenaar blijven van de miner. Daarnaast kon de koper een servicecontract voor de miner afsluiten bij het een ander bedrijf (‘bedrijf 2’). De aangeschafte miner zou vervolgens in een miningfarm worden geplaatst.

De opbrengst zou vervolgens per miner ongeveer 0,3 Bitcoin tot 0,4 Bitcoin per maand bedragen. De Bitcoinkoers heeft op zijn top in december 2017 een waarde van circa $ 20.000,– per Bitcoin behaald. Dit brengt met zich dat het rendement van een computer bijna $ 6.000,– per maand zou zijn geweest. Uit de aangiften volgt dat er geen of te lage rendementsuitkeringen zijn gedaan.

Uiteindelijk is er niets meer aan de eigenaren van de miners uitgekeerd. De FIOD heeft geconcludeerd dat er nooit een miningfarm met miners heeft bestaan. Voor zover er ‘rendementsuitkeringen’ zijn gedaan, zouden deze gefinancierd zijn uit de betalingen voor de aankoop van miners door latere klanten. Daarnaast heeft verdachte zich volgens het Openbaar Ministerie schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen.

De rechtbank overweegt dat de verdachte voornamelijk zelf, namens de betrokken rechtspersonen, een voorstelling van zaken heeft gegeven die niet in overeenstemming was met de werkelijkheid. Die rooskleurige voorstelling van zaken heeft een niet te ontkennen aantrekkingskracht gehad op aangevers. Zij zijn, op basis van die voorstelling, bewogen om in zee te gaan met [bedrijf 1] en [bedrijf 2] en dachten eigen miners te hebben aangeschaft met het geld dat zij hadden overgemaakt.

De verdachte hield – onder andere – klanten voor dat hij miners op voorraad had, maar dit was bij zijn eerste klant al niet het geval. Er kwamen daarna nog veel meer klanten die miners bestelden, maar het antwoord op de vraag hoe verdachte de vraag aan miners dan wilde gaan opvangen luidde bij de FIOD: ‘daar was eigenlijk geen plan voor’. Hoewel verdachte aan personen vertelde dat er een miningfarm was, was dit geenszins het geval. De rechtbank stelt op basis op basis van uitgebreide overwegingen dat de verdachte mondeling en schriftelijk bedrieglijke mededelingen heeft gedaan over het investeren in miners, de hoeveelheid miners die op voorraad waren, de opbrengsten van het minen, de dienstverleningskosten, het bestaan van een miningfarm die om verzekeringstechnische redenen geheim moest blijven en het beheer van de miners door specialisten. Ook stelt de rechtbank vast dat aan meerdere personen betalingen zijn gedaan onder vermelding van ‘rendement’, terwijl het in werkelijkheid niet om rendementen ging die afkomstig waren uit het minen van Bitcoins maar om opbrengsten uit de latere inleg door participanten die geloofden dat zij miners hadden gekocht die hen op een later moment ook rendement zouden opleveren.

De rechtbank stelt vast dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de door [bedrijf 1] en [bedrijf 2] gepleegde oplichting. Omdat enkel verdachte de feitelijke beschikkingsmacht had over de door deze bedrijven ontvangen geldbedragen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte in de periode van 12 januari 2017 tot en met 21 november 2018 in Nederland een geldbedrag van in totaal € 2.533.231,68 heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl dit onmiddellijk uit enig eigen misdrijf afkomstig was. Het geldbedrag betreft immers de totale opbrengst van de onder feit 1 bewezen verklaarde ponzifraude. Omdat de rechtbank niet ten aanzien van het gehele geldbedrag kan vaststellen dat sprake is geweest van verhullingshandelingen, acht de rechtbank ten aanzien van het totaalgeldbedrag van € 2.533.231,68 in ieder geval eenvoudig witwassen zoals bedoeld in artikel 420bis.1 Sr wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank overweegt dat ‘hoewel van een investeerder in miners de hoogst mogelijke voorzichtigheid mag worden verlangd en mag worden verwacht dat deze weet dat het investeren in miners risico’s met zich brengt’, de verdachte enkel en alleen uit eigen financieel gewin op een gewiekste en bedrieglijke wijze grof misbruik gemaakt van het vertrouwen dat het publiek heeft in het maatschappelijk en economisch verkeer. Naast de gevangenisstraf van 40 maanden moet de man ook een schadevergoeding betalen van in totaal bijna 2 miljoen euro.

Witwassen van bitcoins en Monero ter waarde van 12 miljoen euro

Op 23 maart 2023 heeft de rechtbank Rotterdam een verdachte veroordeeld voor het medeplegen van gewoontewitwassen van een geldbedrag van 354.000 euro en een zeer grote hoeveelheid cryptomunten, ter waarde van in totaal – op enig moment – € 12.000.000 euro (ECLI:NL:RBROT:2023:2839). De uitspraak is met name interessant vanwege de manier waarop de verdachte wordt gedwongen zijn bitcoins en monero’s op te geven. Ook is het één van de weinige (gepubliceerde) vonnissen, waarbij witwassen met Monero wordt bewezen.

Voor beoordeling van het delict witwassen in de zin van artikel 420bis en 420ter Sr past de rechtbank de zogenoemde 6-stappen toets toe en overweegt als volgt.

Stap 1: Geen direct bewijs voor een gronddelict:

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er geen bewijs is voor een concreet gronddelict dat de bron vormt voor de in de tenlastelegging opgenomen vermogensbestanddelen.

Stap 2: Vermoeden van witwassen:

In het dossier bevinden zich FIU-meldingen over ongebruikelijke transacties in de vorm van girale overboekingen van in totaal € 170.000,- met onbekende bron, een TCI-melding dat de verdachte in de cocaïnehandel zit en zorg draagt voor de logistieke ondersteuning en een ‘klikbrief’ aan de FIOD. Deze brief bevatte een anonieme tip dat de verdachte zwart contant geld heeft dat hij omzet in bitcoins. Verder bevat het dossier informatie uit de systemen van de Belastingdienst waarin staat dat de verdachte in box 3 een vermogen aan cryptomunten heeft opgegeven van € 290.000,- in 2017 en € 6.620.000,- in 2018. Zijn bruto looninkomsten bedroegen volgens de aangifte over de jaren 2016 tot en met 2018 respectievelijk: € 62.862, € 55.067,- en € 27.522,-. Bij de verdachte is een bedrag van ruim € 80.000 aan contanten gevonden. Op de zeven bankrekeningen op naam van de verdachte komt ruim € 800.000 afkomstig van crypto transacties binnen, terwijl dit op de twee zakelijke rekeningen ruim € 45.000 euro is.

De rechtbank is van oordeel dat de grote vermogenstoename niet in relatie staat tot loon- of andere bekende inkomsten en dat hiermee sprake is van een onverklaarbaar vermogen en dat dit een vermoeden van witwassen rechtvaardigt. Dit wordt versterkt door het aangetroffen contante geld en het feit dat op de privé rekeningen van de verdachte veel meer geld van cryptotransacties binnenkwam dan op zijn zakelijke rekeningen. Het omwisselen naar contant geld / omwisselen van cryptogeld kan gezien worden als het doorbreken van de papertrail. Vanwege de anonimiteit van de houder van cryptogeld is de herkomst van het geld niet te traceren. In het onderzoek is gezien dat de verdachte gebruik maakt van een grote variëteit aan wallet-software, cryptovaluta exchanges en hardware wallets wat ook weer leidt tot het doorbreken van de papertrail.

Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het vermogen en de bezittingen die op de tenlastelegging zijn opgenomen.

Stappen 3, 4 en 5: De verklaring van de verdachte en het onderzoek daarnaar:

De hiervoor genoemde looninkomsten zoals bij de Belastingdienst door de verdachte aangegeven over 2016 tot en met 2018 (en ook 2019 en 2020) zijn niet daadwerkelijk uit een dienstverband bij [bedrijf01] B.V. verkregen. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij samen met de medeverdachte [medeverdachte01] een schijnconstructie van een fictief dienstverband heeft opgezet teneinde een hypotheek verstrekt te krijgen voor de aanschaf van een woning. Aan de verdachte werd per bank een fictief loon betaald, dat hij eerder contant aan de medeverdachte had (doen) afge(ge)ven. De verdachte heeft verklaard dat hij zelf contant geld bracht of liet brengen aan [medeverdachte01] en dat (ook) dit geld afkomstig was uit de verkoop van PGP-telefoons.

De verklaring van de verdachte dat zijn vermogen deels afkomstig is van de opbrengsten van de legale handel in PGP-telefoons en deels uit vermogen dat hij heeft vergaard door de handel in cryptomunten en de sterk toegenomen waarde daarvan, is niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk en licht dat nader toe.

De verdachte betwist verder dat 295 bitcoins die zichtbaar zijn in een Ledger Live wallet database die is aangetroffen op de Macbook die in beslag is genomen in de door de verdachte gehuurde woning in Spanje, van hem zijn. Hij stelt anderen op 12 december 2017 geholpen te hebben deze bitcoins via de Macbook over te maken naar een persoonlijke hardware wallet en dat de bitcoins zo in de database zijn gekomen. Deze verklaring valt niet te rijmen met de bevindingen ten aanzien van deze bitcoins. Daaruit blijkt dat de bitcoins op 12 december 2017 in de aangetroffen accounts worden gestort en er voor 13 maart 2018 geen uitgaande transacties plaatsvinden. Op 3 november 2020, de dag van de doorzoeking, bedroeg het saldo 127 bitcoins. Uit een analyse van de bitcoin transacties die vooraf zijn gegaan aan de transacties op 12 december 2017 blijkt dat een deel van de bitcoins afkomstig is van zogenaamde Darkmarkets en via adressen die aan verdachte te linken zijn uiteindelijk op 12 december 2017 in de Ledger wallet komen. Ook ten aanzien van deze bitcoins heeft verdachte geen legale bron aannemelijk gemaakt.

Stap 6: Conclusie:

De resultaten van het door het OM verrichte nadere onderzoek zijn van dien aard dat mede op basis daarvan geen andere conclusie mogelijk is dan dat de ten laste gelegde voorwerpen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.

Straf

De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden en gaat over tot verbeurdverklaring van diverse cryptomunten ter waarde van 750.000 euro. Met betrekking tot de vordering van de officier van justitie voor de uitlevering en verbeurdverklaring van de bitcoins en monero’s overweegt de rechtbank het volgende.

Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte in Spanje op 3 november 2020 is een zwarte laptop (Macbook) in beslag genomen. Deze laptop werd door de verdachte gebruikt en behoort hem toe. Op de deze laptop werd een Ledger Live wallet/database aangetroffen met ingaande en uitgaande transacties. Op 12 december 2017 werden 295 bitcoins op de wallet ontvangen. Het saldo van de wallet bedroeg 127 bitcoins op 3 november 2020, de dag van de doorzoeking. Deze 127 bitcoins zijn via meerdere transacties overgemaakt in de periode van 1 februari 2021 tot en met 3 juli 2021.

Op de laptop was ook een recovery code aanwezig van een zogeheten ‘Monero Freewallet’. Op 15 januari 2021 was een positief saldo op de wallet aanwezig was van totaal 546 monero met een waarde van ongeveer $90.000,-. De verdachte kon op de dag van de doorzoeking over deze cryptocurrency beschikken zodat deze hem in strafrechtelijke zin toebehoren. Deze 127 bitcoins en 546 monero zullen worden verbeurd verklaard, nu ook dit voorwerpen zijn waarmee het strafbare feit onder 1 is begaan.

De verdachte wordt de keuze gelaten om het OM binnen 2 weken na het onherroepelijk worden van dit vonnis de volledige beschikkingsmacht over de bitcoins en monero te verschaffen, dan wel binnen 2 weken na het onherroepelijk worden van dit vonnis de geschatte waarde te betalen. De rechtbank stelt de waarde van de 127 bitcoins en 546 monero vast tegen de koerswaarde daarvan op de datum van de uitspraak, subsidiair te vervangen door 12 maanden vervangende hechtenis bij niet voldoen hieraan.

Veroordeling voor deelname aan een terroristische organisatie en online opruiing door rechtsextremist

Op 2 december 2021 heeft de rechtbank Rotterdam een verdachte veroordeeld (ECLI:NL:RBROT:2021:11858) voor deelname aan een terroristische organisatie en opruiing via Telegram en Whatsapp. De uitspraak is interessant, vanwege de uitvoerige en wat mij betreft uitstekende overwegingen omtrent het delict deelname aan een terroristische organisatie en het delict opruiing in een online omgeving. Zie ook dit nieuwsbericht ‘Nederlandse aanhangers ‘rassenoorlog’ hoeven niet terug de cel in’ n.a.v. de zaak.

“The Base”

De zaak gaat over een verdachte die heeft deelgenomen aan de organisatie genaamd “The Base”’. Het betreft een terroristische organisatie, omdat het een internationaal netwerk is van rechtsextremisten die tot doel had terroristische misdrijven te plegen, zoals het begaan tot doodslag met een terroristisch oogmerk (art. 288a Sr). De rechtbank overweegt dat ‘The Base’ zichzelf ziet als het fundament van een verzetsgroep tegen een door Joden gedomineerd politiek systeem. The Base verspreidt online informatie over survivaltechnieken en zelfverdediging en organiseert trainingen en ontmoetingen.

Ambtsbericht AIVD

Op 15 oktober 2020 ontving de politie onderstaand ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) van 14 oktober 2020:

“In het kader van de uitvoering van zijn wettelijke taak beschikt de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst over de volgende betrouwbare informatie:

[naam verdachte] (geb. [geboortedatum verdachte] in [geboorteplaats verdachte] ) staat ingeschreven op het adres [adres verdachte] en gebruikt het telefoonnummer + [telefoonnummer].”

Op basis van de inhoud van dit ambtsbericht werd op 15 oktober 2020 het opsporingsonderzoek ‘Posadas’ gestart.

Deelname aan een terroristische organisatie

Daarvoor moet allereerst sprake zijn van een criminele organisatie en dus sprake zijn van een (1) een samenwerkingsverband, (2) met een zekere duurzaamheid en structuur, (3) tussen tenminste twee personen. Om daaraan te toetsen citeert de rechtbank stukken uit ‘Kennisdocument The Base’ van de Koninklijke Marechaussee van 17 december 2020, waarin de The Base wordt omschreven als een ‘een relatief goed georganiseerde en internationaal vertakte rechtsextremistische organisatie: naast leider en oprichter [naam 2] zijn er vertrouwelingen, cellen (twee tot vier man) in verschillende westerse landen, ‘lone wolves’ en een groot aantal Telegram-volgers’. Er is een team dat virtuele sollicitatiegesprekken (vetting) afneemt waarbij [naam 2] de leiding heeft.

Nieuwe leden die in hetzelfde land of dezelfde staat wonen, worden door de centrale organisatie in contact met elkaar gebracht om cellen te vormen. Ook levert de internationale organisatie een chat-kanaal per cel. Andere taken van de staforganisatie zijn onder andere het verspreiden van propaganda ter werving én als geweldsoproepen, het hosten van de digitale omgeving en het aanbieden van literatuur en handleidingen.

Het voorgaande leidt de rechtbank tot de vaststelling dat The Base een internationaal samenwerkingsverband is met een zekere duurzaamheid en structuur tussen meerdere personen en dus een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr.

Terroristisch oogmerk

De rechtbank overweegt dat er sprake is van een terroristisch oogmerk als er een gedraging is die het oogmerk heeft om ‘(een deel van) de bevolking ernstige vrees aan te jagen dan wel de overheid wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel (internationale) structuren van een land te ontwrichten of te vernietigen’. Het oogmerk is het naaste doel van de dader, het is datgene wat hij wil of waar het hem om te doen is. Het motief hiervoor kan economisch, politiek of religieus geïnspireerd zijn.

De rechtbank beschrijft tamelijk uitvoerig dat uit dossierstukken blijkt dat The Base streeft naar het versnellen van een ineenstorting van ‘het systeem’, het uitlokken van een rassenoorlog en het instellen van een witte etnostaat. Volgens The Base is deze ontwikkeling al in gang gezet en dient zij die te bespoedigen. Deze doelstelling is te kenmerken als het algemene idee van het rechtsextremistische accelerationisme. Wie het rechtsextremistische gebruik van de term accelerationisme aanhangt, meent dat de westerse samenleving gecorrumpeerd is door Joodse, liberale, socialistische en multiculturele invloeden en daarom geleidelijk, maar onafwendbaar afglijdt naar krachteloosheid en betekenisloosheid. Accelerationisten spannen zich daarom in voor de versnelling (acceleratie) van het proces dat westerse staten tot hopeloze “failed states” maakt.

Onafhankelijk opererende (accelerationistische) cellen hebben het oogmerk om westerse overheden omver te werpen door willekeurige geweldsdaden te plegen die sociale spanningen aanjagen en uiteindelijk maatschappelijke chaos en burgeroorlog veroorzaken. (…) Het uiteindelijke doel van de accelerationisten is dan ook de vestiging van een etnostaat waarin witte mensen de dienst uitmaken en waarin maatschappelijke posities primair op grond van ras en etniciteit worden bepaald. Alle bevolkingsgroepen die dit ideaal bewust of onbewust ondermijnen – denk aan moslims, Joden en mensen die horizontale solidariteit voorstaan zoals marxisten – zijn de natuurlijke vijanden van de accelerationist.

Dat het niet alleen bij een ideologie blijft, blijkt uit de overweging van de rechtbank dat ‘in de laatste maanden van 2019 ontwikkelen drie andere The Base-leden het voornemen om twee aanhangers van Antifa, een extreemlinkse organisatie, om het leven te brengen door hun huis in brand te steken. Dit plan kon door de FBI tijdig worden verijdeld.’

De rechtbank verwerpt het verweer dat voornoemde dossierstukken niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat de juistheid daarvan niet te controleren zou zijn. De enkele stelling dat de stukken uitsluitend zijn gebaseerd op nieuwsberichten (open bronnen), is daarvoor onvoldoende. Ook vindt de inhoud van deze stukken steun in een recente (openbare) publicatie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) getiteld ‘Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (hierna: DTN) nr. 55 van oktober 2021. De rechtbank overweegt vanwege het voorgaande dat sprake is van een terroristisch oogmerk door de organisatie.

Deelneming

Van deelneming aan een criminele (terroristische) organisatie is sprake indien een betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie (met verwijzing naar HR 18 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0858, NJ 1998, 225). Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten (HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5161). Het is voldoende dat een betrokkene in zijn algemeenheid – in de zin van onvoorwaardelijk opzet – weet dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Niet is vereist dat een betrokkene enige vorm van opzet heeft op de door de terroristische organisatie beoogde concrete misdrijven. Wetenschap van een of meer concrete misdrijven is niet vereist (HR 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3565). Evenmin is vereist dat een betrokkene zelf heeft meegedaan of meedoet aan de misdrijven die door andere leden van de organisatie zijn respectievelijk worden gepleegd.

De verdachte heeft in oktober 2019 via de chatapplicatie genaamd “Wire” berichten uitgewisseld over The Base. Daarin bericht hij dat hij en [naam medeverdachte] de eerste twee Nederlanders in The Base zijn. Ook komt uit deze berichten naar voren dat de verdachte met succes een vetting-procedure9 heeft doorlopen en dat hij in diezelfde periode in een interview room zat met zes leden van The Base uit andere landen.

Op 31 oktober 2019 chatten de verdachte en een medeverdachte over het doen van een opdracht met posters of het logo van The Base “spray painten” op een verlaten gebouw, waarna zij officiële leden zijn. De verdachte heeft ter zitting bekend dat hij daadwerkelijk op een muur een ‘spray paint’ met logo van The Base heeft gemaakt in opdracht van de The Base. Daarnaast overweegt de rechtbank dat de verdachte op 23 december 2019 en medeverdachte met twee anderen gechat. In die chatgesprekken hebben zij vragen omtrent The Base beantwoord, onder andere de vraag hoe men lid kan worden van The Base. Ook hebben zij gezegd dat zij de enige leden van The Base in Nederland zijn en de leiders van de Nederlandse cel. Op diezelfde dag heeft de medeverdachte ook een propagandavideo van The Base verstuurd met trainingsbeelden waarin wordt geschoten met automatische vuurwapens en explosieven worden gebruikt. Ook worden beelden getoond waarop met een vuistvuurwapen op een Jodenster wordt geschoten. Op 29 januari 2020 heeft de verdachte in een WhatsAppgesprek gezegd dat hij in twee Siege-groepen zit, te weten ‘Feuerkrieg’ en The Base. Ten slotte blijkt uit Wire-contacten dat de verdachte in februari 2020 in ieder geval twee personen voor The Base heeft gerekruteerd.

Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte lid is geweest van en (daarmee) deelnemer aan de terroristische organisatie The Base die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven. De omstandigheid dat de verdachte geen trainingskamp van The Base heeft bezocht en dat bij hem geen wapens zijn aangetroffen, maakt dit niet anders. Immers, gelet op de inhoud van zijn berichten op sociale media, wist de verdachte wel degelijk dat The Base niet slechts een survivalgroep was.

Opruiing in een online omgeving

De verdediging stelt dat ten aanzien van de Telegramgroep Jeugdstorm en de Whatsappgroep de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat het gaat om chatverkeer binnen een besloten groep, zodat niet is voldaan aan het vereiste van openbaarheid. De berichten hebben geen opruiend karakter en de verdachte had geen opzet op het aanzetten tot geweld of strafbare feiten. Evenmin blijkt van een terroristisch oogmerk ten aanzien van de eerste twee gedachtestreepjes. Het was allemaal grootspraak en fantasie.

De rechtbank overweegt dat opruiing in artikel 131 Sr en het aanverwante ‘verspreidingsdelict’ artikel 132 Sr strafbaar is gesteld. Het gaat om tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag. Bij artikel 132 Sr gaat het erom dat de dader aan de inhoud van een opruiend geschrift of afbeelding ruchtbaarheid wil geven. Met de term opruiing wordt bedoeld dat wordt geprobeerd om anderen een feit te laten plegen dat als strafbaar feit kan worden beschouwd. Anders gezegd is opruiing het bij anderen opwekken van de gedachte aan het plegen van een strafbaar feit, het trachten de mening te vestigen dat dit feit wenselijk of noodzakelijk is en het opwekken van het verlangen om dat feit te bewerkstelligen.

Openbaar?

De artikelen 131 en 132 Sr vereisen dat de opruiing in het openbaar plaatsvindt op mondelinge wijze, bij afbeelding of bij geschrift. Het internet kan worden aangemerkt als een openbare plaats, mits het publiek toegang heeft tot de internetpagina waarop de teksten zijn weergegeven (HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2009). Door het plaatsen van uitlatingen op voor het publiek toegankelijke sociale media worden deze in de openbaarheid gebracht. Om tot een bewezenverklaring van opruiing te komen, is niet vereist dat de opruiing enig gevolg heeft gehad. Ook hoeft de opruier niet te weten dat hij opriep tot een feit dat strafbaar is en niet is vereist dat degene tot wie de aansporing is gericht wist dat het feit waartoe wordt opgeruid strafbaar is of dat het waarschijnlijk is te achten dat het strafbare feit, waartoe is opgeruid, zal plaatsvinden.

Of sprake is van een opruiende uitlating hangt onder meer af van de bewoordingen en de context waarin de uitlating is gedaan, de kennelijke bedoeling van de uitlating, de plaats waar en de gelegenheid waarbij de uitlating is gedaan en de doelgroep tot wie de uitlating kennelijk is gericht (Hof Arnhem-Leeuwarden 31 oktober 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:9290 en Rb. Den Haag 29 juni 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:6620).

Volgens de rechtbank blijkt uit onderzoek van de politie dat de Telegramgroep ‘Bua Sneachta’ openbaar is. Van de Telegramgroep Jeugdstorm kan niet worden vastgesteld of het om een openbare groep gaat. Wel staat vast dat deze Telegramgroep op 27 oktober 2020, de dag waarop de telefoon van de verdachte in beslag werd genomen, minstens 21 deelnemers telde, dat het een groeiende groep betreft, dat nieuwe deelnemers welkom zijn in de groep en dat andersdenkenden ook toegang hebben tot de groep.

Gelet op deze feiten, is de rechtbank van oordeel dat de Telegramgroep ‘Jeugdstorm’ op zichzelf een publiek vormt en dat de uitlatingen binnen deze groep in de openbaarheid zijn gebracht. De WhatsAppgroep ‘J.S.N.’ betreft een besloten groep van minstens 30 deelnemers die elkaar niet of nauwelijks kennen en waarin veel rechtsextremistische geweldsuitlatingen worden gedaan. De groep is zeer actief en de verdachte was samen met twee anderen ‘beheerder’ in deze groep waardoor hij deelnemers aan de groep kan toevoegen of verwijderen. Gelet op deze feiten, is de rechtbank van oordeel dat de WhatsAppgroep J.S.N. op zichzelf eveneens een publiek vormt en dat de uitlatingen binnen deze groep in de openbaarheid zijn gebracht.

‘Opruiend van aard’?

De rechtbank acht de meeste ten laste gelegde uitlatingen in de Telegramgroep Bua Sneachta 14/88, ‘zonder meer’ opruiend van aard, aangezien wordt opgeroepen tot geweld c.q. het doden van gekleurde mensen, homoseksuelen en Joden. In de Telegramgroep Jeugdstorm heeft de verdachte verder opgeruid tot het doden dan wel ontvoeren van een willekeurig persoon en het jagen op pedoseksuelen. Ook heeft de verdachte een andere deelnemer aangemoedigd in zijn wens om een soortgelijke aanslag te plegen zoals Brenton Tarrant op twee moskeeën in Christchurch (Nieuw-Zeeland) heeft gedaan, waarbij 51 mensen om het leven kwamen. De verdachte oppert in dit verband een synagoge. Een aanslag op een (Joods) gebedshuis is ontegenzeggelijk een terroristisch misdrijf.

In de WhatsAppgroep J.S.N heeft de verdachte opgeruid tot het ontvoeren van een neger die in een bos wordt gedropt zodat op hem kan worden gejaagd, hetgeen past in de ideologie van het rechtsextreme accelerationisme, en daarmee als een terroristisch misdrijf kan worden beschouwd. Vanuit diezelfde ideologie heeft de verdachte opgeruid tot het doden van blanken die niet ‘aan hun kant’ staan en niet willen veranderen, hetgeen eveneens een terroristisch misdrijf oplevert.

Daar waar de rechtbank opruiing bewezen acht, komt zij tevens tot bewezenverklaring van verspreiding, omdat de verdachte de afbeelding waarop een knielende Joodse man door zijn hoofd wordt geschoten heeft gedeeld in een openbare Telegramgroep.

Straf

De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar, waarvan 18 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank verbindt daaraan opvallend bijzondere voorwaarden. Zo mag de veroordeelde: ‘zich niet online bevinden op de verborgen websites van Dark Web en zal geen software gebruiken om anonimiteit te verschaffen zoals Tor, I2P of Freenet’.

Daarnaast ‘moet hij meewerken aan controle van zijn digitale gegevensdragers tijdens een huisbezoek’. Daarbij verschaft de verdachte toegang tot alle aanwezige computers, smartphones en andere digitale gegevensdragers waarmee het internet kan worden benaderd. Ook verstrekt hij de wachtwoorden die nodig zijn voor deze controle. De controle op digitale gegevensdragers vindt maximaal drie keer per jaar plaats. De controle is gericht op de vraag of de veroordeelde rechtsextremistisch materiaal vermijdt.

De controle strekt er niet toe een beeld te krijgen van het persoonlijke leven van de veroordeelde. De reclassering kan voor technische ondersteuning een deskundige meenemen, ook als dit een opsporingsambtenaar is die deskundig is op digitaal gebied.

Veroordeling voor ontwikkelen van banking malware

Op 7 april 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam een interessant vonnis (ECLI:NL:RBROT:2017:2815) gewezen over banking malware. Veroordelingen voor het ontwikkeling van malware komen in Nederland niet veel voor en daarom is de uitspraak nieuwswaardig. Het bewijs werd in casu vooral geleverd uit de inhoud van chatgesprekken via de app Telegram. Telegram versleutelt  berichtenverkeer en verhinderd daarmee het lezen van inhoudelijk verkeer bij een tap. Door inbeslagname van een smartphone, is het echter mogelijk gebleken de berichten uit te lezen en gedragingen van de verdachte  te koppelen aan strafbare feiten.

De verdachte is naast het ontwikkelen van malware veroordeeld voor het medeplegen van computervredebreuk en diefstal met een valse sleutel, omdat uit de bewijsmiddelen een nauwe en bewuste samenwerking van de verdachte met een medeverdachte is gebleken. De rechtbank merkt op dat via de app onder meer berichten zijn uitgewisseld over het testen van malware, teksten voor de bij de fraude te gebruiken teksten, werd gecommuniceerd over het gebruik van ontvangstadressen voor bankpassen en/of bestellingen, werden persoonlijke (inlog)gegevens van diverse derden gedeeld en werd ten slotte informatie over het leeghalen van (bank)rekeningen en het ‘arriveren’ van gelden op rekeningen van zogenaamde katvangers gedeeld.

De verdachte is vrijgesproken van gewoontewitwassen ‘nu er “slechts” één keer is gecasht en daarmee geen sprake kan zijn van een herhaling van feiten, zoals een bewezenverklaring van gewoontewitwassen vereist’, aldus de rechtbank. Ook voor het gewone delict witwassen ontbrak volgens de rechtbank de vereiste verhullingshandeling.

De verdachte is veroordeelt voor drie jaar gevangenisstraf.