Europol waarschuwt over het gevaar van ChatGPT en Large Language Models

Op 27 maart 2023 heeft Europol het rapport ‘ChatGPT. The impact of Large Language Model on Law Enforcement’ gepubliceerd.

ChatGPT (versie GPT-3.5) kan tekst verwerken en genereren in antwoord op opdrachten (‘prompts’) van gebruikers. Het kan vragen beantwoorden over uiteenlopende onderwerpen, tekst vertalen, conversaties aangaan en tekst samenvatten om de belangrijkste punten aan te geven. Het kan daarnaast sentimentanalyse uitvoeren, tekst genereren op basis van een gegeven opdracht (bijvoorbeeld een verhaal of gedicht schrijven), en code uitleggen, produceren en verbeteren in enkele van de meest gangbare programmeertalen (Python, Java, C++, JavaScript, PHP, Ruby, HTML, CSS, SQL). In essentie is ChatGPT dus erg goed in het begrijpen van menselijke input, rekening houdend met de context, en het produceren van bruikbare antwoorden. In maart 2023 lanceerde het bedrijf OpenAI overigens voor abonnees van ChatGPT Plus zijn nieuwste model, GPT-4. Volgens OpenAI is GPT-4 in staat om meer geavanceerde problemen nauwkeuriger op te lossen en kan het beelden als input verwerken, classificeren en analyseren.

De beveiligingsmechanismen van ChatGPT om kwaadwillend gebruik van het model te beperken kunnen relatief eenvoudig worden omzeild. Volgens Europol kan ChatGPT worden gebruikt om verschillende soorten misdrijven beter uit te voeren. Als een potentiële crimineel niets weet over een bepaald misdaadgebied, kan ChatGPT het onderzoeksproces aanzienlijk versnellen door het aanbieden van belangrijke informatie die dan in volgende stappen verder kunnen worden onderzocht. Als zodanig kan ChatGPT worden gebruikt om te leren over een groot aantal potentiële misdaadgebieden zonder voorkennis. Het biedt nieuwe mogelijkheden, met name voor misdrijven door middel van ‘social engineering’, phishing en online fraude, maar ook voor het genereren van propaganda, desinformatie en nepnieuws.   

Waarbij vroeger bijvoorbeeld een eenvoudige phishing-zwendel gemakkelijker was op te sporen vanwege duidelijke grammaticale en spelfouten, is het nu mogelijk om zich op een zeer realistische manier voor te doen als een organisatie of individu, zelfs met slechts een basiskennis van de Engelse taal. Ook kan de stijl van berichten worden aangepast. Het vermogen van ChatGPT om natuurlijke taal te transformeren in werkende code werd snel uitgebuit door kwaadwillenden door code voor malware te produceren. Dit maakt ChatGPT volgens Europol tot een instrument voor cybercriminelen.

In de toekomst kan de universele beschikbaarheid van grote taalmodellen nog meer uitdagingen met zich meebrengen. Europol wijst op de integratie van andere AI-diensten (zoals voor het genereren van synthetische media). Een voorbeeld zijn multimodale AI-systemen, die conversationele chatbots combineren met systemen die synthetische media kunnen produceren, zoals zeer overtuigende deepfakes, of systemen die zintuiglijke vermogens zoals zien en horen omvatten. De Europese politiedienst wijst ook op de opkomst van “dark LLM’s”, die op het dark web kunnen worden gehost om een chatbot te leveren zonder enige beveiliging, alsmede LLM’s die worden getraind op bepaalde – wellicht bijzonder schadelijke – gegevens. Opsporingsinstanties zullen zich hierop moeten voorbereiden, onder andere door bewustwording en het ontwikkelen van vaardigheden om zelf deze technologie voor de eigen taakuitvoering te gebruiken.  

Cybercrime jurisprudentieoverzicht januari 2023

Prejudiciële vragen over EncroChat en SkyECC

Op 19 december 2022 heeft de rechtbank Noord-Nederland in het onderzoek ‘Shifter’ prejudiciële zaken gesteld (ECLI:NL:RBNNE:2022:4797) aan de Hoge Raad. De vragen zien onder meer op de toepassing van het van het interstatelijke vertrouwensbeginsel. In deze zaak is sprake is van uit Frankrijk afkomstige informatie van EncroChat- en SkyECC.

Het gaat om de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad:

Interstatelijke vertrouwensbeginsel

1. Is het interstatelijke vertrouwensbeginsel zonder meer van toepassing op bewijs verkregen door de inzet van een opsporingsmiddel in het buitenland, in het kader van een JIT waarbij Nederland partner is?

  • Meer in het algemeen: op welke wijze speelt de (mate en intensiteit van) (juridische en/of feitelijke) samenwerking tussen Nederland en (een) andere EU-lidsta(a)ten bij grensoverschrijdende (digitale) opsporing en interceptie een rol bij de beoordeling van een beroep op het interstatelijke vertrouwensbeginsel?
  • In hoeverre is in de situatie waarin sprake is van een Joint Investigation Team voor de toepassing van het interstatelijke vertrouwensbeginsel van belang dat de onderzoeksresultaten uit het buitenland verkregen zijn in een ander onderzoek (26Lemont en/of 26Argus) dan het onderzoek waar de rechtbank een oordeel in dient te geven (het onderzoek Shifter)?
  • Kan daarbij een rol spelen dat de startinformatie in het onderzoek Shifter afkomstig is uit de onderzoeken 26Lemont en 26Argus en/of dat de resultaten uit de onderzoeken 26Lemont en 26Argus van bepalende invloed zijn geweest voor het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de vervolging van de verdachten in de zaak Shifter?

2. Geldt het interstatelijke vertrouwensbeginsel (onverkort) als, zoals in de zaak Shifter, de gebruikers van de telecommunicatiediensten waarvan gegevens worden onderschept zich (steeds) op Nederlands grondgebied gebied bevinden, terwijl de interceptie en/of het veiligstellen van gegevens in/vanuit een andere EU-lidstaat plaatsvindt?

3. Is voor de interceptie en/of het veiligstellen van gegevens in/vanuit het buitenland van telecomgegevens waarvan duidelijk is dat de gebruikers van de telecomdiensten zich (ook) op Nederlands grondgebied bevinden een machtiging van een Nederlandse rechter vereist?

4. Indien dit het geval is, kan dan 126uba, 126nba Sv of enig ander wetsartikel als grondslag voor een dergelijke machtiging dienen?

5. Hoe verhoudt het internationale vertrouwensbeginsel zich tot het equality of arms- beginsel dat volgt uit artikel 6 EVRM en de mogelijkheden voor de verdediging om de rechtmatigheid van het bewijsgaringsproces te kunnen onderzoeken, meer in het bijzonder in de zaak Shifter de verzoeken van de verdediging om stukken aan het dossier toe te voegen met betrekking tot het bewijsgaringsproces in het buitenland en stukken met betrekking tot de Joint Investigation Teams?

  • Brengt het beginsel van equality of arms mee dat ook in procedures waarin sprake is van grensoverschrijdende (digitale) opsporing en internationale samenwerking tussen EU-lidstaten kennisname van en inzicht in het buitenlandse digitale bewijsgaringsproces gegeven dient te worden door de vervolgende autoriteiten of kan van de verdediging eerst worden verlangd dat zij concrete aanknopingspunten of sterke aanwijzingen naar voren brengt dat sprake zou zijn van een vormverzuim voordat verzoeken om nadere stukken aan het dossier toe te voegen gehonoreerd kunnen worden?
  • Hoe verhoudt het internationale vertrouwensbeginsel zich tot de verantwoordelijkheid die iedere lidstaat van het EVRM heeft om de uit dat verdrag voortvloeiende rechten te waarborgen, waaronder het beginsel van equality of arms?
  • Is daarbij in dit geval van belang dat de onderzoeksresultaten uit het buitenland verkregen zijn in een ander onderzoek (26Lemont en/of 26Argus) dan het onderzoek waar de rechtbank een oordeel dient te geven (het onderzoek Shifter)
  • Kan daarbij in dit geval een rol spelen dat de startinformatie in het onderzoek Shifter afkomstig is uit de onderzoeken 26Lemont en 26Argus en/of dat de resultaten uit de onderzoeken 26Lemont en 26Argus van bepalende invloed zijn geweest voor het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de vervolging van de verdachten in de zaak Shifter?
  • In hoeverre kan daarbij van de verdediging worden verlangd dat zij concrete aanknopingspunten naar voren brengt dat sprake zou zijn van een vormverzuim of mag daarbij van het openbaar ministerie worden verlangd dat eerst de relevante stukken ter beoordeling daarvan worden ingebracht?

6. Zijn, indien het interstatelijke vertrouwensbeginsel niet onverkort geldt, (mogelijke) gebreken bij het bewijsgaringsproces en de interceptie en/of het veiligstellen van gegevens vanuit het buitenland ‘afgedekt’ door de door de machtigingen van de rechters-commissarissen, zoals de machtiging van de rechter-commissaris te Rotterdam d.d. 27 maart 2020 en de machtigingen van de rechters- commissarissen te Amsterdam d.d. 7 en 11 februari 2021 (en de eventuele vervolgmachtigingen)?

7. Als er sterke aanwijzingen zijn dat gebreken kleven aan het buitenlandse opsporingsonderzoek, in het licht van uitspraken van het land waar dat opsporingsonderzoek plaatsvindt, wat zijn dan de consequenties voor de toepassing van het interstatelijke vertrouwensbeginsel?

8. In hoeverre en naar welke maatstaven dient de Nederlandse strafrechter daar dan nader onderzoek naar te (laten) verrichten?

Bewaren en gebruiken van gegevens

9. Is een wettelijke grondslag vereist voor het bewaren en gebruiken van de metadata en communicatie van gebruikers van een elektronische communicatiedienst door de Nederlandse autoriteiten, ten behoeve van de opsporing en vervolging van strafbare feiten, als deze is verkregen van een andere lidstaat, nadat die andere lidstaat deze data heeft geïntercepteerd?

  • Zo ja, wat is de wettelijke grondslag hiervoor en is daarbij van belang of er sprake is van een concrete verdenking ten aanzien van één van deze gebruikers?
  • Onder welke voorwaarden kunnen deze gegevens worden gebruikt en is daartoe een machtiging van de rechter-commissaris vereist?

Jurisprudentie na de prejudiciële vragen over EncroChat en SkyECC

Nadat de prejudiciële vragen over EncroChat en SkyECC door de rechtbank Noord-Nederland (ECLI:NL:RBNNE:2022:4797) zijn gesteld, zijn verschillende verdachten in (mega)zaken veroordeeld op basis van bewijs uit EncroChat en SkyECC zaken. Neem bijvoorbeeld aan het mega-onderzoek ‘Cherokee’ (ECLI:NL:RBAMS:2022:7693), dat ziet op de verdenking van deelname aan een criminele organisatie met als oogmerk de grootschalige handel in cocaïne en gewoontewitwassen, waarbij ook vele afzonderlijke drugstransporten en witwasfeiten ten laste zijn gelegd. De rechtbank legt gevangenisstraffen op, variërend van 18 maanden tot 12 jaar en daarnaast een geldboete aan het autoverhuurbedrijf. De rechtbank Amsterdam neemt tevens beslissingen over de rechtmatigheid van het gebruik van SkyECC berichten als bewijs.

De rechtbank Amsterdam ziet geen aanleiding gezien de zaak aan te houden in afwachting van de beantwoording van de Hoge Raad van prejudiciële vragen van de rechtbank Noord-Nederland in het onderzoek Shifter. Zolang de Hoge Raad nog niet gesproken heeft, plegen de rechtbanken de zaken voort te zetten en zeker niet een inhoudelijke behandeling aan te houden. De rechtbank maakt uit de stukken op dat het inderdaad zo is dat de IP-tap in Frankrijk is gezet in het kader van een Frans onderzoek met machtiging van een Franse rechter. In zoverre is het vertrouwensbeginsel naar het oordeel van de rechtbank onverkort van kracht. De rechtbank gaat er nog steeds vanuit dat de interceptie in Frankrijk op basis van een toereikende wettelijke grondslag en in overeenstemming met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) heeft plaatsgevonden en het recht op privacy dus bij de opsporingshandelingen in acht is genomen. De rechtbank betrekt daarbij dat het feit dat de Franse rechter zich mede heeft gebaseerd op informatie afkomstig van Nederlandse opsporingsambtenaren geen afbreuk doet aan dit uitgangspunt, te meer nu niet is gebleken van enige onregelmatigheid of onjuistheid ten aanzien van deze informatie. Ook ten aanzien van de op deze interceptie volgende verstrekking van de SkyECC data aan Nederland geldt dat erop mag worden vertrouwd dat deze heeft plaatsgevonden met inachtneming van op Frankrijk rustende wettelijke en verdragsrechtelijke verplichtingen.

De rechtbank ziet in de Nederlandse betrokkenheid bij de interceptietool en de interceptie zelf een toenemende mate van bepalende invloed. De Nederlandse inbreng, die speciaal voor dit doel werd ontwikkeld, lijkt cruciaal te zijn geweest voor het welslagen van de interceptie, in die zin dat uiteindelijk ook van de inhoud van de berichten kennis kon worden genomen. Deze betrokkenheid van de Nederlandse opsporingsambtenaren roept de vraag op of zij niet medeverantwoordelijk moeten worden gehouden voor de interceptie. Dat leidt tot de vraag of de Nederlandse officier van justitie zich in dat verband niet had moeten wenden tot de rechter-commissaris teneinde een machtiging te verkrijgen voor deze interceptie. Bij de officier van justitie was immers bekend dat een aanzienlijk deel van de gebruikers van SkyECC zich in Nederland bevond. Daarbij komt de vraag of ingevolge artikel 5.4.18 Sv een eerdere gang naar de rechter-commissaris niet aangewezen was geweest. Dit artikel schrijft voor dat de officier van justitie de rechter-commissaris kennisgeeft van een interceptie op Nederlands grondgebied, nadat hij daarover middels een daartoe strekkend formulier is geïnformeerd door een lidstaat, waarna de rechter-commissaris aangeeft of met de interceptie kan worden ingestemd. Weliswaar blijkt in geval van de SkyECC hack niet van een dergelijk formulier, maar dat de Nederlandse officier van justitie op de hoogte was van de interceptie die ook vele gebruikers in Nederland trof, is evident.

Een positieve beantwoording van ieder van deze twee vragen zou kunnen betekenen dat een vormverzuim moet worden vastgesteld. De rechtbank Amsterdam laat de beantwoording van deze vragen echter in het midden en wel om de reden dat – zo er al sprake is van een vormverzuim – dit verzuim niet van bepalende aard is geweest in het onderzoek naar de verdachten in het onderzoek Cherokee en derhalve zonder consequenties kan blijven.

Relevant is nog de laatste overweging van de rechtbank Amsterdam dat er geen begin van aannemelijkheid is dat het OM, zoals door een deel van de verdediging is gesuggereerd, bewust de rechtsmacht van de rechter-commissaris heeft omzeild en voor een U-bochtconstructie heeft gekozen. Het OM heeft de rechter-commissaris immers op meerdere momenten juist wel betrokken, zowel bij het verzoek een image (kopie) te mogen maken als bij het verzoek de ontsleutelde berichten te mogen gebruiken. De gang van zaken rondom de interceptie en daaropvolgende ontsleuteling blijkt bovendien voor een groot deel uit de door het OM verstrekte stukken, wat zich moeizaam met een bewuste misleiding verhoudt. Dat de stukken eerder niet duidelijk waren over de betrokkenheid bij de ontwikkeling en inzet van de interceptietool en dat de informatievoorziening aanvankelijk te summier was, rechtvaardigt nog niet de conclusie dat het OM de rechter-commissaris, de verdediging en de rechtbank bewust verkeerd of onvolledig heeft geïnformeerd.

De rechtbank Gelderland heeft in de uitspraak (ECLI:NL:RBGEL:2022:7105) van 20 december 2022 in een moordzaak in essentie hetzelfde oordeel als de rechtbank Amsterdam in de zaak Cherokee. Wel maakt zij nog de kritische opmerking dat de informatievoorziening door het openbaar ministerie ‘te weinig transparant en zeer moeizaam is verlopen’. Zij overweegt:

“Doordat het openbaar ministerie aanvankelijk slechts zeer beperkt informatie verschafte over de Nederlandse inbreng bij de hack van SkyECC, hebben advocaten in meerdere strafzaken door het hele land veel moeite moeten doen om hierover meer duidelijkheid te krijgen. Dit heeft bij de verdediging geleid tot gevoelens van wantrouwen jegens het openbaar ministerie. De rechtbank onderkent uiteraard dat de samenstelling van het procesdossier in beginsel aan het openbaar ministerie is en dat de betreffende zaaksofficieren van justitie afhankelijk zijn van diverse andere collega-officieren van justitie om hen van informatie te voorzien.”

Dat neemt niet weg dat het wenselijk was geweest dat het openbaar ministerie vanaf het begin duidelijkheid had verschaft en inzage had gegeven in de Nederlandse bijdrage bij de hack van SkyECC, zoals uiteindelijk pas bij brief van 2 juni 2022 is gedaan. De rechtbank concludeert dat het openbaar ministerie tekort is geschoten in de informatievoorziening door niet direct openheid van zaken te geven, maar niet zodanig dat hierdoor een ernstige inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, met name nu de volledige gang van zaken uiteindelijk in de brief van 2 juni 2022 uiteen is gezet.

Ten slotte overweegt ook het Hof Den Haag op 5 januari 2022 in een lezenswaardig arrest (ECLI:NL:GHDHA:2023:6) dat de prejudiciële vragen aan de Hoge Raad niet leidt tot aanhouding van een zaak, waarbij het bewijs dat is vergaard uit de EncroChat-operatie. Het hof Den Haag overweegt daarbij dat kortgezegd dat (1) niet nu aan te nemen is dat de Hoge Raad die prejudiciële vragen zal kwalificeren als rechtsvragen in de zin van artikel 553, eerste lid Sv en dat een prejudiciële procedure zal volgen (opmerking JJO: dit was een onduidelijke, maar opvallende zin en ik hoop dat ik het goed begrijp), (2) uit het aanhoudingsverzoek volgt dat de (verwacht) te stellen – en inmiddels gestelde – rechtsvragen in de kern betrekking hebben op de toepassing van het vertrouwensbeginsel en/of de reikwijdte daarvan. Daarover is recente jurisprudentie van de Hoge Raad beschikbaar (2010/2022) waarin duidelijk uitleg wordt gegeven over de aspecten van toepassing en reikwijdte, (3) geen rechtsregel dwingt tot het aanhouden van de behandeling van de zaak om het enkele feit dat prejudiciële vragen zijn gesteld of zullen worden gesteld, en (4) dat door buitenlandse rechters uitspraken worden of zijn gedaan in EncroChat-zaken/-kwesties, maakt het bovenstaande niet anders.

Het hof merkt nog op dat uit het arrest van het Franse ‘Cour de Cassation’ (Hof van cassatie), van 11 oktober 2022 (ECLI:FR:CCASS:2022:CR01226), niet reeds nu de conclusie kan worden getrokken dat sprake zou zijn van onrechtmatig handelen in EncroChat-zaken. Het hof overweegt: “Eerder zijn er aanwijzingen voor het tegendeel. Het Cour de Cassation stelt namelijk in dit arrest vast dat “door alle in het dossier opgenomen documenten van de procedure van Lille zowel de verdachten als de onderzoekskamer in staat zijn gesteld om de régularité en loyauté (regelmatigheid/rechtmatigheid en billijkheid) van het aanvankelijk verzamelde bewijsmateriaal te beoordelen, zonder enige afbreuk op hun fundamentele rechten.” (r.o. 14). Voorts verwijst het Cour de Cassation (r.o. 21) naar het antwoord dat de Franse ‘Conseil Constitutionnel’ (Grondwettelijke Raad) op 8 april 2022 ((Besluit nr. 2022-987) heeft gegeven op de vraag van het Cour de Cassation of het artikel waarop de interceptie is gebaseerd (artikel 706-102-1 van het Franse Wetboek van Strafvordering) strijdig is met de Franse grondwet. Het antwoord van de Conseil Constitutionnel luidt dat dit artikel hiermee niet in strijd is.”

Het verweer dat het OM niet-ontvankelijk is omdat “moedwillig” onjuiste en/of onvolledige informatie is verstrekt aan de verdediging heeft het hof verworpen. Het hof Den Haag overweegt dat:

“de verdediging wel terecht heeft opgemerkt dat het openbaar ministerie – in ieder geval bij de aanvang van de verschillende EncroChat-zaken – onvoldoende heeft gecommuniceerd, namelijk op een wijze waardoor werd aangegeven dat de informatiedeur hermetisch gesloten behoorde te blijven en lange tijd ook bleef. Daardoor is bij de verdediging wantrouwen ontstaan, resulterend in suggesties en aannames die veel tijd en aandacht hebben gevraagd waarmee werd afgeleid van de kern van de individuele en onderhavige zaak.”

Het OM had wel veel eerder informatie of documenten kunnen en moeten verstrekken. Dit is echter geen ‘welbewuste grove veronachtzaming van de rechten van de verdediging’. Het openbaar ministerie heeft, naar het oordeel van het hof, een ‘(te) strikt standpunt ingenomen over de noodzaak/mogelijkheid van het verstrekken van informatie en documenten, dat – zoals hierboven is vermeld – gelet op de bijzondere omstandigheden, zeer onwenselijk en hoogst ongelukkig is te noemen’. Het hof verwerpt daarop het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar-ministerie.

De verweren ten aanzien van de verkrijging en het gebruik van EncroChat-berichten worden ook verworpen. Het hof legt kortgezegd uit dat de inzet van de interceptietool betreft een bevoegdheid naar Frans recht verkregen na toestemming van een Franse rechter. Dat de inzet van deze methode naar Frans recht als ‘staatsgeheim’ kwalificeert doet hier niet aan af.

Darknet vendors veroordeeld

Op 21 december 2022 heeft de rechtbank Noord-Nederland een verdachte veroordeeld (ECLI:NL:RBNHO:2022:11405) voor drugshandel en het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie in zijn woning. De drugshandel vond plaats op internet.

De rechtbank typeert de verdachte als de figuurlijke ‘spin-in-het-web’ in een criminele organisatie. In totaal zijn 11 verdachten veroordeeld. Deze verdachte adverteerde onder zijn accountnaam op verschillende darknet markets en verstuurde PGP-telefoons naar vaste klanten om direct met hen te communiceren. Hij nam de bestellingen op en kwam ook in de loods in Hillegom onder meer om bestellingen in te pakken voor verzending. Alles bij elkaar gaat het in ieder geval om meer dan 100 kilo harddrugs die op deze wijze Nederland zijn uitgevoerd dan wel gereed lagen om Nederland te worden uitgevoerd. Voor het inpakken door de medeverdachten, verstrekte een andere verdachte de bestellijsten en stuurde hij de werkzaamheden aan. Verder zorgde hij voor de inrichting van de inpakruimtes. Verder zorgde hij samen met medeverdachten voor de inkoop van de drugs, inde hij de bitcoins van de kopers, zorgde hij voor het omwisselen van de bitcoins en deelde hij met twee medeverdachten in gelijke delen de winst.

Het ‘Cargo Harc-team Schiphol’ kwam de verdachte op het spoor via postpakketten en openbronnenonderzoek op online drugsmarkten op het darkweb (‘darknet markets’ genoemd). In dit geval ging het om de darknet markets ‘Alphabay’ en ‘Dream Market’. Ook berichtte de Verenigde Staten de Nederlandse autoriteiten over een online handelaar in verdovende middelen genaamd die zich vermoedelijk in Nederland bevond. In de uitspraak is te lezen dat ‘Homeland Security Investigations’ gebruik maakte van de online identiteit van een aangehouden afnemer van drugs. Daarop heeft de Nederlandse justitie documenten opgevraagd bij de Amerikaanse autoriteiten voor de verzameling van bewijs. Uit de correspondentie en berichten op een PGP-telefoon is bewijsmateriaal voor het versturen van pakketjes met drugs te vinden. Ook zijn voor het onderzoekgegevens gebruikt uit de Ennetcom-dataset. Daarvoor is twee machtigingen van een rechter-commissaris verkregen. Daarbij kwamen ook anderen verdachten in beeld, die tevens zijn veroordeeld.

De rechtbank legt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op van 85 maanden.

Verdachte krijgt in hoger beroep hogere gevangenisstraf voor phishing

Het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft op 15 december 2022 een verdachte veroordeeld (ECLI:NL:GHARL:2022:10845) voor onder andere phishing.

Het hof legt in het arrest uit dat het in deze zaak om phishing (‘password harvesting fishing’). Phishing is een vorm van internetfraude. In deze zaak bestaat het uit het oplichten van mensen door ze via een e-mail die afkomstig lijkt te zijn van hun bank of creditcardverstrekker, nietsvermoedend hun inloggegevens voor hun bankrekening of creditcardrekening en/of pincode van hun bankpas te laten invullen en/of hun bankpas op te (laten) sturen. Hierdoor krijgt de fraudeur de beschikking over de inloggegevens van de bank-/creditcardrekening en/of de bankpas met bijbehorende pincode van de gedupeerden van de phishing. Vervolgens heeft de fraudeur toegang tot een individuele bankrekening of creditcardrekening om dure aankopen te doen of om grote geldbedragen van deze rekeningen af te halen.

In deze strafzaak is de betrokkenheid bij deze internetfraude aan verdachte tenlastegelegd als een reeks verschillende delicten:

  1. – het maken van en gebruiken van phishingmails;
    – de daarmee verworven inloggegevens voorhanden hebben en ter beschikking stellen met de bedoeling om daarmee toegang te verschaffen tot het betalingsverkeer van anderen (artikel 139d van het Wetboek van Strafrecht (Sr));
  2. het oplichten van mensen door hen via de phishingsmails te bewegen hun inloggegevens en/of pincode en/of bankpassen ter beschikking te stellen (artikel 326 Sr);
  3. het gebruiken van de verworven gegevens voor toegang tot de bank-/creditcardrekeningen (artikel 138ab Sr);
  4. het wijzigen van de gegevens in de bank-/creditcardaccounts van de opgelichte personen (artikel 350a Sr);
  5. diefstal van geld door het doen van betalingen en pinnen van geldbedragen vanaf de bank-/creditcardaccounts van de opgelichte personen, met behulp van de verworven toegangsgegevens en/of bankpas met bijbehorende pincode (artikel 311 Sr);
  6. witwassen van de opbrengst van de phishing (artikel 420bis Sr).

Het hof is van oordeel dat de verdachte e-mailadressen verzamelde van de slachtoffers, de phishingmail maakte (al dan niet met instructies van anderen), de phishingmail stuurde naar de slachtoffers en de gephishte (inlog)gegevens ontving. Met deze door verdachte gephishte en overgedragen (inlog)gegevens zijn de overige onder 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde delictshandelingen gepleegd. Hij is de noodzakelijke en wezenlijke eerste schakel geweest in het geheel van de tenlastegelegde handelingen. Zonder zijn bijdrage had er geen sprake kunnen zijn van succesvolle phishing. Er was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een of meer mededaders. Het geheel aan handelen van de dadergroep kan daarom aan verdachte als mededader worden toegerekend. Bij elk van de slachtoffers genoemd in de tenlastelegging, is er voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de dadergroep van verdachte verantwoordelijk is voor de oplichtingshandelingen en diefstallen jegens dat slachtoffer.

Interessant is nog dat de verdachte samen met medeverdachte in speciale Whatsapp- en Snapchatgroep zaten, waarbij personen verzoekberichten plaatsten om bestelde goederen (op rekening van de slachtoffers besteld) op te halen (de bestellers) en personen die daarop reageerden en aangaven het pakket op te halen (de afhalers). In de bewijsvoering is te lezen hoe de verdachte phishing-servers had ingericht en de politie één van de servers heeft onderzocht. Uit de logingegevens van ‘ZAP-hosting’ blijkt dat er met deze server verbinding is gemaakt vanaf het IP-adres van het woonadres van verdachte. Op de laptop van de verdachte is te zien dat er in de periode 29 maart 2018 tot en met 14 januari 2019 600 keer verbinding is geweest met de mailbox van de verdachte. Op de inbeslaggenomen telefoons en computers van de verdachte is ook bewijs van de phishingberichten en oplichting zelf gevonden.

De verdachte wordt veroordeeld voor een hogere gevangenisstraf dan de rechtbank heft opgelegd, namelijk 30 maanden gevangenisstraf waarvan 12 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaar. Het hof is van oordeel dat de daarvoor opgelegde gevangenisstraf van beperkte duur onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de schade die is berokkend door het handelen van verdachte. Niet onbelangrijk is dat de verdachte ook fikse schadevergoedingen moet betalen, waaronder een bedrag van € 129.945,64 vanwege geleden materiële schade.

Cybercrime jurisprudentieoverzicht september 2021

Veroordeling op basis van bewijs uit Sky ECC

Op 19 augustus 2021 heeft de rechtbank Amsterdam een van de eerste verdachten veroordeeld (ECLI:NL:RBAMS:2021:4320) (mede) op basis van de berichten die zijn veilig gesteld van de ‘cryptochat-app’ ‘Sky ECC’. In een operatie van Belgische, Franse en Nederlandse opsporingsinstanties in maart 2021 zijn honderden miljoenen berichten van ongeveer 70.000 Sky ECC-gebruikers onderschept. Deze berichten worden onderzocht op strafbare feiten, waarna opsporingsonderzoeken worden opgestart. Volgens Europol waren veel personen naar Sky ECC overgestapt na de EncroChat operatie in 2020. Wereldwijd maakten 170.000 personen gebruik van de tool, waarbij 3 miljoen berichten per dag tussen gebruikers werden verstuurd. Ongeveer 20 procent van de klanten komen volgens Europol uit België en Nederland. De servers van de elektronische communicatiedienst stonden in de Europese Unie.

In het onderzoek ‘26Chesham’ staat de uitvoer van cocaïne centraal. Het opsporingsonderzoek 26Chesham is gestart naar aanleiding van informatie afkomstig uit het onderzoek ‘26Argus’. 26Argus betreft het onderzoek naar een berichtenapp Sky ECC. Het bedrijf installeerde versleutelingssoftware op iPhones, Google Pixels, Blackberry’s en Nokia’s. Het berichtenverkeer liep via servers in Frankrijk en Canada. De rechtbank overweegt verder dat de CEO en werknemers van Sky Global in de Verenigde Staten zijn aangeklaagd wegens het opzettelijk faciliteren van criminele organisaties. In het onderzoek 26Argus worden chats van de gebruikers van deze software en cryptotelefoons op basis van vooraf door de rechters-commissaris in dat onderzoek goedgekeurde trefwoorden onderzocht.

De verdediging voert aan dat sprake is van vormverzuimen, omdat de officier van justitie heeft nagelaten tijdig de essentiële stukken te overleggen die nodig zijn om te kunnen toetsen of het gebruik van informatie uit het onderzoek 26Argus rechtmatig is geweest. Op deze wijze wordt de verdediging ervan weerhouden de verdediging effectief uit te kunnen voeren, waardoor de rechten van verdachte worden geschonden. De rechtbank overweegt dat – omdat verdachte zelf heeft verklaard dat hij niet actief gebruik heeft gemaakt van zijn Sky ECC-telefoon en dat hij daarop geen berichten heeft gezien – ‘het de rechtbank niet duidelijk wat het vermeende vormverzuim voor nadelige gevolgen voor de verdachte heeft gehad’. De verweren slagen daarom niet.

De rechtbank neemt de aanwezigheid van ‘encrypted telefoons’ bij alle vier de verdachten in aanmerking. Volgens de rechtbank is ‘het is een feit van algemene bekendheid dat criminelen met zulke telefoons over de uitvoering van strafbare feiten communiceren, omdat de daarmee verzonden versleutelde berichten moeilijk te onderscheppen zijn’. Gebleken is dat ‘aan de Sky-id van [naam 1] op 8 maart 2021 een bericht is gestuurd met het adres waar hij vlak daarna door [verdachte] is opgehaald en naar de loods is gebracht’. Dat ook over het transport is gecommuniceerd met encrypted telefoons blijkt ‘uit het bericht dat op de Sky ECC-telefoon van [naam 1] is aangetroffen, betreffende het adres waar hij op 8 maart [verdachte] zou ontmoeten’.

De rechtbank acht bewezen het medeplegen van een poging tot uitvoer van 125 kilogram cocaïne op 8 maart 2021 te Cruquius alsmede het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van die cocaïne op diezelfde dag bewezen. De verdachte in deze zaak krijgt een gevangenisstraf opgelegd van 5 jaar. 

Beslissing inzake inzet bevoegdheden EncroChat

Ik heb mijn cybercrime jurisprudentieoverzicht al meerdere keren strafzaken besproken (zie hier, hier en hier) die voortvloeien uit de EncroChat-operatie, waarbij miljoenen berichten zijn verzameld en geanalyseerd door politie en justitie. Uit deze operatie komen nog steeds strafzaken uit voort, waarvan in deze rubriek er één wordt uitgelicht, omdat het een nieuwe ontwikkeling betreft.

De rechtbank Den Haag besliste op 25 augustus 2021 over onderzoekwensen in verband met EncroChat (ECLI:NL:RBDHA:2021:9368). Het meest relevante onderdeel van de beslissing is het onderdeel over de verstrekking van (ook onderliggende gegevens) bij de machtiging van de rechter-commissaris voor het gebruik van EncroChat-gegevens voor strafzaken.

De verdediging voert aan dat de officier van justitie inmiddels de machtiging van de rechter-commissaris d.d. 27 maart 2020 bij de stukken heeft gevoegd, voorzien van een begeleidende brief van het OM d.d. 7 juli 2021. De voeging heeft plaatsgevonden op grond van de volgende overweging die door diverse rechtbanken (in vrijwel gelijkluidende zin) is gebruikt:

Het feit dat de rechter-commissaris diverse voorwaarden heeft gesteld aan het gebruik van de dataset 26Lemont voor andere opsporingsonderzoeken, doet vermoeden dat de rechter-commissaris belangen van de gebruikers heeft afgewogen tegen de relevante opsporingsbelangen en daarbij aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit heeft getoetst. De rechtbank kan dit op basis van de nu verkregen stukken echter niet nagaan. Zowel de verdediging als de rechtbank beschikt slechts over het dictum van de 126uba-machtiging en niet over de inhoudelijke afwegingen van de rechter-commissaris om tot verlening van de machtiging over te gaan. De rechtbank wil op dit punt nader worden geïnformeerd.

De rechtbanken willen dus vooral geïnformeerd worden over de afweging die de rechter-commissaris bij het opstellen van de voorwaarden voor het gebruik van de dataset heeft gemaakt met betrekking tot de belangen van de gebruikers en welke toets hij ten aanzien van de subsidiariteit en proportionaliteit heeft aangelegd.

De verdediging heeft echter nog een ander punt naar voren gebracht, namelijk het gebruik van de bevoegdheid van artikel 126uba Sv. De rechter-commissaris constateert dat de machtiging niet alle door de verdediging opgeworpen vragen lijkt te beantwoorden. De (deels gezwarte) machtiging bevat bijvoorbeeld niet (expliciet/zichtbaar) alle onderdelen van het bevel, zoals is voorgeschreven in artikel 126uba lid 3 juncto 126nba lid 4 Sv. In de machtiging wordt wel verwezen naar de vordering (p. 5: “machtigt (…) overeenkomstig de vordering”), processen-verbaal van de politie en een brief van de officier van justitie, maar deze stukken zijn niet gevoegd. Naar het oordeel van de rechter-commissaris moet de verdediging in de gelegenheid worden gesteld een rechtmatigheidstoets uit te voeren naar het gebruik/de verwerking van deze data met het oog op een eventueel verweer daaromtrent. Daarvoor kan niet worden volstaan met de machtiging, ook de andere daaraan gerelateerde stukken – zoals de vordering, de onderliggende processen-verbaal, de genoemde brief en het/de op de machtiging gevolgde bevel(en) (verzoek 1) – zullen moeten worden verstrekt. Datzelfde geldt voor de verlengingen (verzoek 2).

De rechter-commissaris ziet onder ogen dat het voegen van al deze stukken (in hun geheel) gevoelig ligt. Zo staat in de begeleidende brief bij het verstrekken van de machtiging beschreven dat het respecteren van het staatsgeheim van Frankrijk meebrengt dat door de zaaksofficieren van 26Lemont is besloten om de passages in de beschikking die op dat deel betrekking hebben, zwart te maken.

De rechter-commissaris is van oordeel dat de afweging welke stukken (en welke delen daaruit) wel en niet gevoegd kunnen worden, niet (uitsluitend) bij het OM moet liggen. De rechter- commissaris verwijst daarvoor naar artikel 149b Sv: als de officier van justitie vanwege belangen als vermeld in artikel 187d lid 1 Sv, zoals een zwaarwegend opsporingsbelang, de voeging van bepaalde stukken of gedeelten daarvan bij de processtukken achterwege wil laten, behoeft hij daartoe een schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris.

Gelet op het voorgaande zal de rechter-commissaris beslissen dat de verzoeken 1 en 2 zullen worden toegewezen en dat de betreffende 126uba-machtiging en de daaraan gerelateerde stukken in beginsel volledig en ongezwart bij de processtukken dienen te worden gevoegd. Wel staat daarbij de weg van artikel 149b Sv open. De rechter-commissaris kan op vordering van de officier van justitie een machtiging verlenen om bepaalde stukken niet te voegen of onderdelen daaruit te ‘zwarten’. Anders dan de rechtbank kan de rechter-commissaris wel kennisnemen van de volledige inhoud van de stukken. Voor de goede orde merkt de rechter-commissaris op dat deze beslissing ook geldt voor de 126uba- machtiging die inmiddels al deels gezwart door het OM bij de stukken is gevoegd. Deze machtiging zal in beginsel ongezwart moeten worden gevoegd, tenzij de rechter-commissaris een machtiging voor het zwarten van bepaalde delen heeft verleend. De rechtbank is het hier mee eens.

Veroordeling voor professionele sextortion

Op 28 juli 2021 heeft de rechtbank Den Haag een uitspraak gewezen in een opvallende ‘sextortion-zaak’ (ECLI:NL:RBDHA:2021:8203). De verdachte wordt veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie (art. 140 Sr) die tot oogmerk had het plegen van oplichting (art. 326 Sr), afdreiging (art. 318 Sr) en gewoontewitwassen (art. 420ter Sr). Op sociale media is een groot aantal slachtoffers met gebruik van nepaccounts gelokt en vervolgens benaderd met – tegen betaling – het aanbod van een ontmoeting met een vrouw voor een seksdate of naaktfoto’s van een vrouw. De politie heeft 39 slachtoffers geïdentificeerd die ingegaan zijn op dit aanbod en/of een naaktfoto hebben gestuurd van zichzelf.

Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat steeds op min of meer dezelfde manier te werk werd gegaan. Een mogelijk slachtoffer (door de verdachten ook wel aangeduid als ‘clannies’) werd op internet of via sociale media met gebruikmaking van nepaccounts tegen betaling een afspraak of (naakt)foto’s aangeboden. Uit verklaringen van meerdere verdachten is duidelijk geworden dat dit bekend stond als ‘schetsen’. Na betaling bleef de afspraak of het beeldmateriaal uit. Het slachtoffer werd na betaling onder druk gezet om meer te betalen onder dreiging van openbaarmaking van de contacten tussen het slachtoffer en het betreffende account. Ook werd slachtoffers gevraagd een naaktfoto van zichzelf te sturen. Wanneer slachtoffers aan dat verzoek voldeden, werd vervolgens gedreigd de foto te verspreiden onder familie en vrienden, tenzij er zou worden betaald. (Soms bleef het overigens niet bij dreiging). Om de bedreigingen kracht bij te zetten, werden slachtoffers vaak benaderd op verschillende van hun sociale media. De slachtoffers ontvingen, om de gevraagde betalingen te kunnen verrichten, vaak opeenvolgende betaalverzoeken, al dan niet via ‘Tikkie’, vanaf rekeningen van een of meer personen. Het geld dat met deze praktijken werd verkregen, werd over verschillende rekeningen verspreid en vervolgens contant opgenomen of doorgeboekt.

Over bovenstaande feiten en omstandigheden is door de verdediging geen verweer gevoerd. De rechtbank stelt vast dat de handelingen die gepaard gingen met de hierboven beschreven werkwijze een behoorlijke mate van samenwerking en coördinatie vereisten, te weten het maken en promoten van nepaccounts, het contact leggen met en informatie verzamelen over potentiële slachtoffers, het sturen en ontvangen van foto’s, het sturen van betaalverzoeken vanaf verschillende bankrekeningen waarbij vaak gebruik werd gemaakt van dezelfde codes/afkortingen, en het opnemen van (grote) contante bedragen na al dan niet losse overboekingen. Uit de werkwijze blijkt ook van een zekere rolverdeling binnen de organisatie als afdreiger/oplichter en geldezel/bank, welke rollen de diverse leden afwisselend vervulden. Samen met de onderlinge verbanden tussen de incidenten en de verdachten, duidt dit alles naar het oordeel van de rechtbank op een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur. De organisatie legde een duidelijke stelselmatigheid aan de dag gelet op de organisatiegraad van het handelen en het grote aantal slachtoffers.

De rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien van oordeel dat er sprake is geweest van een criminele organisatie, waarvan het oogmerk was het plegen van afdreiging, oplichting en gewoontewitwassen.

Het merendeel van de in het onderzoek geïdentificeerde slachtoffers was minderjarig ten tijde van de misdrijven. Veel van hen hebben tegenover de politie verklaard over vaak langdurige gevoelens van angst die de feiten bij hen teweeg hadden gebracht. De daders hebben de slachtoffers misleid en bedreigd en gevoelens van schaamte en angst maximaal uitgebuit om hen zoveel mogelijk geld afhandig te maken. Gebleken is dat slachtoffers uit schaamte en/of angst nauwelijks op eigen initiatief aangifte doen van dergelijke afdreigingen en oplichtingen. Dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die zozeer gericht was op winstbejag ten koste van de slachtoffers rechtvaardigt volgens de rechtbank op zichzelf al een forse straf. Tegelijkertijd houdt de rechtbank ook rekening met de (zeer) jonge leeftijd van de verdachte (15 jaar) ten tijde van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf ook meegewogen dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, terwijl het – omvangrijke – opsporingsonderzoek naar deze ernstige verdenkingen al in januari 2020 was afgerond. De verdachte wordt voor het onvoorwaardelijke deel van zijn straf veroordeeld tot de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Heimelijk filmen van seksuele handelingen

Op 23 augustus 2021 heeft de rechtbank Amsterdam een 51-jarige man veroordeeld (ECLI:NL:RBAMS:2021:4470) tot 10 maanden gevangenisstraf (waarvan 4 voorwaardelijk) voor het heimelijk maken van opnamen in de slaapkamer van een woning waar hij als schoonmaker werkte. Dit vond plaats via het hacken van een router met verkregen inloggegevens van het WiFi-netwerk en het plaatsen van een IP-camera gericht op een bed. De verdachte wordt veroordeeld voor computervredebreuk, het plaatsen van afluisterapparatuur en het opzettelijk en wederrechtelijk vervaardigen van en het ter beschikking hebben van afbeeldingen van seksuele aard van de aangeefster en haar vriend.

Op grond van het dossier en de verklaring van verdachte stelt de rechtbank vast dat verdachte een camera in de kamer van aangeefster heeft geplaatst en deze heeft verbonden met het wifi-netwerk. Om toegang te krijgen tot het wifi-netwerk heeft verdachte het wifi-wachtwoord gebruikt dat hij van aangeefster had gekregen om via internet muziek te kunnen luisteren. Omdat de verdachte het wifi-wachtwoord heeft gebruikt met een ander doel dan waarvoor deze aan hem was verstrekt, is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzettelijk wederrechtelijk is binnengedrongen in een geautomatiseerd werk (de router dan wel het wifi-netwerk), door middel van een valse sleutel.

Op de SD-kaart in de IP-camera zijn filmpjes aangetroffen waarop te zien is dat aangeefster en haar vriend seksuele handelingen verrichten. De rechtbank overweegt dat aangeefster en haar vriend geen toestemming hebben gegeven voor het plaatsen van de camera en het filmen. Gelet op de bedoeling van verdachte met het ophangen van de camera acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat het niet zijn bedoeling was om filmpjes op te slaan niet aannemelijk. Hierbij speelt tevens mee dat verdachte een grote hoeveelheid filmpjes heeft opgeslagen op verschillende gegevensdragers en hij ter terechtzitting heeft verklaard geïnteresseerd te zijn in “voyeur”-filmpjes van internet en dat hij deze vaak opslaat. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank dan ook bewezen dat verdachte opzettelijk en wederrechtelijk videobeelden heeft vervaardigd waarop te zien is dat aangeefster en haar vriend seksuele handelingen verrichten. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beschikking heeft gehad over de SD-kaart in de camera, omdat die zich in de woning van aangeefster bevond. De rechtbank verwerpt dit verweer. Hoewel de camera met daarin de SD-kaart zich in de woning van aangeefster bevond, had verdachte daar – tot het moment van de ontdekking van de camera – wel degelijk beschikkingsmacht over.

Het openbaar ministerie verweet de verdachte ook dat hij grote hoeveelheid filmpjes van onbekende personen heeft gemaakt, op dezelfde manier gemaakt als de filmpjes van de aangeefster. De filmpjes zijn allemaal gemaakt met een IP-camera en hebben het bed als centraal punt in beeld. De rechtbank vindt het echter niet bewezen dat verdachte foto’s of beelden heeft opgenomen in een Bed & Breakfast en dat hij de beschikking heeft gehad over die beelden terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die beelden wederrechtelijk waren opgenomen (artikel 139h Sr). De verdachte wordt daarvan vrijgesproken, omdat niet bekend is wie de personen zijn die zijn gefilmd, of het filmen zonder hun toestemming heeft plaatsgevonden (er zijn geen aangiftes gedaan) en waar de beelden zijn opgenomen. Ook is niet komen vast te staan dat verdachte degene is die een camera heeft opgehangen en de betreffende personen heeft gefilmd. Al met al bevindt zich in het dossier te weinig informatie over deze beelden om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde te komen. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat de beelden wederrechtelijk zijn vervaardigd.

De verdachte wordt veroordeeld voor en de vergoeding van 190 euro materiële en 1000 euro immateriële schade.

Veroordeling voor ontwikkelen van betaalomgeving voor phishing

Op 2 juli 2021 heeft het Hof Arnhem-Leeuwarden een verdachte veroordeeld (ECLI:NL:GHARL:2021:6521) voor voorbereidingshandelingen gericht op het plegen van computervredebreuk. De verdachte heeft een niet van echt te onderscheiden betaalomgeving ontwikkeld en deze omgeving aan andere personen verstrekt om phishing-activiteiten mogelijk te maken. Daarmee heeft de verdachte een technisch hulpmiddel dat hoofdzakelijk geschikt gemaakt of ontworpen is tot het plegen van computervredebreuk (art. 139d Sr jo 138ab Sr).

Slachtoffers werden gevraagd 1 cent over te maken om (zogenaamd) de betrouwbaarheid van te controleren. Hierbij werd de betaalomgeving van de verdachte gebruikt, waarheen de slachtoffers werden geleid.

De verdachte is inmiddels werkzaam in de ICT-branche en lijkt volgens de rechtbank ‘op meerdere terreinen – hij heeft werk, een vaste relatie en een kind – zijn leven in de goede richting ter hand te hebben genomen’. Ook is de redelijke termijn van de berechting van deze zaak overschreden. Een en ander brengt het hof ertoe een de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaar.

WhatsApp-fraude

Op 23 juli 2021 heeft de rechtbank Rotterdam een minderjarige verdachte veroordeeld (ECLI:NL:RBROT:2021:7807) voor oplichting (WhatsApp- en Tikkie-fraude), het medeplegen van computervredebreuk, verboden vuurwapenbezit en gewoontewitwassen.

De werkwijze was als volgt. De verdachten beschikten over een telefoonnummer van een WhatsApp-gebruiker. De verdachten vroegen een verificatiecode voor het account dat zij over wilde nemen. Deze code werd vervolgens door WhatsApp via sms verstuurd naar de gebruiker van dat telefoonnummer. Vervolgens stuurden de verdachten aan deze gebruiker een bericht met het verzoek om de verificatiecode door te sturen. Dit bericht werd verzonden namens iemand uit de contactenlijst van het beoogde slachtoffer, van wie zij al eerder het account hadden overgenomen. Op die manier lijkt het voor het beoogde slachtoffer alsof hij of zij het verzoek krijgt van een bekende. Na het ontvangen van de verificatiecode voerden de verdachten deze code in en kregen zij op deze manier toegang tot het WhatsApp-account van het slachtoffer. Daarna stuurden zij iedereen uit de contactenlijst van het slachtoffer een bericht met de vraag of zij geld konden lenen. Zij namen daarmee WhatsApp-accounts van willekeurige personen over en benaderden via die WhatsApp-accounts vrienden en familieleden van die personen. Het oorspronkelijke, echte, account werd geblokkeerd en de verdachten deden zich voor als de persoon van wie het WhatsApp-account was. Zij meldden aan de vrienden en familieleden van die persoon dat zij dringend financiële hulp nodig hadden. Veelgebruikte excuses daarbij waren dat het om een spoedgeval ging en dat zij even niet bij hun spaargeld konden.

Als de vrienden en familieleden bereid waren om te helpen, kregen zij van de verdachten een Tikkie-betaalverzoek toegestuurd. Als daar een bevestigend antwoord op kwam, werd een Tikkie betaalverzoek voor het genoemde bedrag gestuurd. Deze betalingen kwamen terecht op bankrekeningen van geldezels. De ontvangen bedragen werden zo snel mogelijk opgenomen bij de pinautomaat. Op die manier werden de contacten van het overgenomen WhatsApp-account opgelicht en werd veel geld verdiend.

Voor de bewijsvoering zijn betaalverzoeken na oplichting van de slachtoffers op de mobiele telefoons van de verdachte en (onder andere) het IP-adres van de woning van de verdachte op die dag op de internetbankieren-omgeving van vier van de vijf begunstigde bankrekeningnummers ingelogd. De rechtbank achtte in deze zaak de oplichting van dertien slachtoffers en tweemaal computervredebreuk bewezen. De rechtbank ging ervan uit dat dit slechts het topje van de ijsberg is geweest en dat er door de verdachte en zijn medeverdachte meer slachtoffers zijn gemaakt. Op basis van de verklaring ter zitting van de verdachte zelf, waaruit volgt dat hij 20% van het bedrag ontving dat op basis van een Tikkie betaalverzoek werd overgemaakt en dat hij in totaal €20.000,- zou hebben verdiend met de door hem gepleegde WhatsApp-fraude, hebben hij en zijn medeverdachte hun slachtoffers in ieder geval voor een totaalbedrag van €100.000,- benadeeld. Uitgaande van de gemiddelde bedragen die de slachtoffers in de ten laste gelegde feiten hebben overgemaakt, gaat het daarmee bij de oplichting alleen al om meer dan honderd slachtoffers. Naast de WhatsApp-fraude heeft de verdachte zich ook schuldig gemaakt aan het witwassen van grote contante geldbedragen van in totaal ruim €75.000,- en luxe schoenen. Tot slot heeft de verdachte op zijn slaapkamer een vuurwapen en kogelpatronen voorhanden gehad.

De minderjarige verdachte is veroordeeld voor 282 dagen jeugddetentie waarvan 180 dagen voorwaardelijk, een werkstraf van 180 uur, en een proeftijd van 2 jaar met bijzondere voorwaarden.  

Daarnaast heeft de rechtbank Overijssel op 9 augustus 2021 een verdachte veroordeeld (ECLI:NL:RBOVE:2021:3149) voor oplichting. De man maakte samen met zijn mededaders in 1,5 jaar tijd zo’n 18 slachtoffers. Het begon met oplichting via WhatsApp en Marktplaats, uiteindelijk deed hij zich zelfs voor als fraudebestrijder bij een bank. De groep koos vooral slachtoffers met een hogere leeftijd uit.

Hij ging daarbij als volgt te werk. Hij benaderde slachtoffers en won het vertrouwen door zich voor te doen als dochter van de aangeefster. Vervolgens werd haar verzocht om geld over te maken voor de aanschaf van een nieuwe telefoon en laptop. Dit geld kwam terecht op een bankrekening waarover verdachte de beschikking had. Ook heeft hij mensen via Markplaats opgelicht, door zich als potentiële koper voor te doen en ‘ter verificatie’ een phisinglink te sturen. Daardoor werden de slachtoffers overgehaald tot het afgeven van inloggegevens van hun internetbankierenaccounts, waarna er bedragen van hun bankrekeningen werden afgehaald. Om deze vorm van oplichting mogelijk te maken heeft verdachte geldezels geronseld. Daarna werd de oplichting door verdachte en diens medeverdachten nog geavanceerder, stelselmatiger en grootschaliger uitgevoerd. Verdachte belde zijn slachtoffers, die bewust werden uitgekozen vanwege hun hogere leeftijd, volgens een vaststaand script en deed zich voor als een medewerker van de fraude afdeling van de bank waar het slachtoffer bankierde. Verdachte ontfutselde zijn slachtoffers op die manier codes om te kunnen inloggen op het internetbankierenaccount van zijn slachtoffers. Verdachte en zijn medeverdachten waren dan in staat om alle aan dit account gekoppelde rekeningen te beheren. Het afgeboekte geld werd vaak meteen overgeboekt naar een tussenrekening, vermoedelijk om cryptovaluta aan te schaffen. Soms werden meerdere slachtoffers op één dag gebeld. Een enkele keer werd dertig keer door een aangeefster een bedrag afgeboekt tot een bedrag van maar liefst € 28.795,00. De verdachte heeft volgens de rechtbank eraan bijgedragen dat het vertrouwen van de vijftien veelal oudere slachtoffers op grove wijze is geschaad en heeft misbruik gemaakt van zijn slachtoffers enkel en alleen ten behoeve van zijn eigen financiële gewin. Dit soort digitale oplichtingspraktijken hebben tot gevolg dat mensen minder vertrouwen hebben in elektronisch bankieren. De rechtbank rekent dat verdachte zwaar aan.

Gezien de ernst van de gepleegde feiten en de lange periode waarin deze hebben plaatsgevonden, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur, ondanks dat verdachte deels wordt vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en bijzondere voorwaarden.

Cybercrime jurisprudentieoverzicht december 2020

Een Facebook account is geen ‘geautomatiseerd werk’

Het Hof Den Haag heeft op 22 september 2020 een verdachte veroordeeld (ECLI:NL:GHDHA:2020:2005) voor belaging, maar vrijgesproken van computerbreuk. Een ‘Facebookaccount’ kan niet worden aangemerkt als een geautomatiseerd werk in de zin van artikel 80sexies Sr; een webserver die de opslag van gegevens en de verwerking van gegevens verzorgen voor een account is dat mogelijk wel. De webserver behoort niet toe aan het slachtoffer, maar is in eigendom van Facebook. Het OM moet bewijzen dat de verdachte is binnengedrongen in de webserver. In deze zaak kon alleen bewezen worden dat de beveiligingsvraag door de verdachte was gewijzigd. De verdachte heeft verklaard dat vervolgens het account werd geblokkeerd en zij niet verder heeft geprobeerd toegang te krijgen tot de gegevens. Het OM heeft daarom niet bewezen dat de verdachte daadwerkelijk toegang heeft verschaft tot afgeschermde gegevens in het Facebook-account van het slachtoffer en daarmee computervredebreuk heeft gepleegd.

Wel was er sprake van het delict belaging (artikel 285 lid 1 Sr). Daarvoor is volgens vaste jurisprudentie (HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5710 en HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3095) van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.

Kortgezegd heeft de verdachte diverse Facebook-, Twitter- en Instagram-accounts aangemaakt op naam van het slachtoffer. Op deze accounts en websites heeft de verdachte gedurende een periode van ruim drie maanden een liefdesverklaring geplaatst en foto’s en persoonlijke gegevens van de aangeefster gepubliceerd. Deze verklaringen op de accounts heeft het persoonlijke leven in sterke mate negatief beïnvloed. Volgens het Hof was er ook sprake van belaging bij een tweede slachtoffer.

De verdachte krijgt een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd van drie maanden met een proeftijd van twee jaar en 120 uur taakstraf.

Bitcoins als ‘voorwerp’ en waardebepaling

Het Hof Den Haag heeft op 22 september 2020 een interessant arrest (ECLI:NL:GHDHA:2020:1804) gewezen over de inbeslagname van bitcoins. Voor het eerst oordeelt een rechtsinstantie dat bitcoins, vanwege hun eigenschappen, strafrechtelijk moeten worden gezien als voorwerp gekwalificeerd en daarmee ook vatbaar zij voor inbeslagname. Het hof overweegt dat ‘bitcoins voor menselijke beheersing vatbare objecten zijn met een reële waarde in het economische verkeer die voor overdracht vatbaar zijn. Er kan met bitcoins worden betaald. De feitelijke en exclusieve heerschappij ligt bij degene die toegang heeft tot een wallet en wordt verloren bij een succesvolle transactie naar een andere wallet. Bitcoins zijn bovendien individueel bepaalbaar: van iedere bitcoin wordt het ontstaan en iedere transactie die ermee wordt uitgevoerd, in de blockchain bijgehouden’. Daarom is het hof van oordeel dat bitcoins, vanwege deze eigenschappen, strafrechtelijk gezien als voorwerp gekwalificeerd kunnen worden. Dat is van belang vanwege bepaalde delictsomschrijven waarvan van een ‘voorwerp’ wordt gesproken en voor de strafvordelijke consequenties bij en na de inbeslagname van bitcoins.

De verdachte heeft ongeveer twee jaar lang als ‘cash trader’ gehandeld in bitcoins door (via internet) bezitters van bitcoins aan te bieden hun bitcoins om te zetten in contant geld. De verdachte en medeverdachten worden verweten een totaalbedrag van € 11.690.267,85 (!) te hebben witgewassen. De verdachte verkocht de verkregen bitcoins vervolgens aan cryptocurrency uitwisselingskantoren (‘exchanges’) als ‘Kraken’ of ‘Bitstamp’. Deze bedrijven betaalden de verdachte uit op bankrekeningen op zijn eigen naam en die van anderen. De identiteit van zijn klanten heeft de verdachte niet vastgesteld en hij hield geen administratie bij van zijn klanten. De verdachte hield slechts bij op welke datum hij een transactie heeft uitgevoerd, om welk bedrag het ging en de netto winst van die transactie in procenten uitgedrukt.

De verdachte hanteerde een hoog commissiepercentage, sprak af op openbare plekken en het ging veelal om grote bedragen. De gedragingen van verdachte voldoen hierdoor aan meerdere onderdelen van de in 2017 door de FIU opgemaakte ‘Witwastypologieën virtuele betaalmiddelen’. Van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.

De door de verdachte gegeven verklaring kan niet worden aangemerkt als een dergelijke verklaring voor de niet-criminele herkomst van het geld. Die verklaring en de overgelegde stukken bieden geen reëel tegenwicht aan het vermoeden van witwassen. Het hof is van oordeel dat de bitcoins en de geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren en dat verdachte wist van de illegale herkomst. Gelet op de periode van bijna twee jaren, de hoogte van het totaalbedrag en de bedrijfsmatige handelswijze is het hof van oordeel dat verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt. De verdachte krijgt een gevangenisstraf opgelegd van 43 maanden.

De rechtbank Rotterdam heeft op 23 oktober 2020 eveneens een interessante uitspraak (ECLI:NL:RBROT:2020:10073) gepubliceerd. In deze zaak werd de verdachte en medeverdachten verweten een bedrag van 16 miljoen euro te hebben witgewassen. De verdachte bood via internet bezitters van bitcoins aan om hun bitcoins om te zetten in contant geld. De klanten maakten bitcoins over naar één van de wallets van verdachte en/of aan hem gelieerde bedrijven en kregen vervolgens direct de tegenwaarde van deze bitcoins verminderd met een commissiepercentage contant uitbetaald. Daarbij hanteerde verdachte in vergelijking met reguliere bitcoin uitwisselingskantoren een ongewoon hoge commissie in van tussen 9,5%-15%, terwijl tussen 1-3% gebruikelijk is. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan een half jaar voorwaardelijk.

De rechtbank verklaart 1488 bitcoins verbeurd waar geen beslag op lag. Het Openbaar Ministerie had geen beslag kunnen leggen op de bitcoins, omdat de ‘public key’ waarmee toegang kon worden verkregen tot de bitcoinadressen in de bitcoinwallets van verdachte versleuteld was en verdachte de ontsleuteling daarvan niet had prijsgegeven. Niettemin stelt de rechtbank vast dat de bitcoins zich ten tijde van de uitspraak nog in de bitcoinwallets bevonden. Bij die stand van zaken houdt de rechtbank aan dat de bitcoins in strafrechtelijke zin aan de verdachte toebehoren. De verdachte wordt de keuze gelaten het OM de volledige beschikkingsmacht over deze specifieke bitcoins te verschaffen, of de koerswaarde te betalen zoals deze heeft gegolden op de datum van de uitspraak, te vervangen door 12 maanden vervangende hechtenis.

Ontucht zonder lichamelijk contact

De Hoge Raad heeft op 27 oktober 2020 een belangrijk arrest (ECLI:NL:HR:2020:1675) gewezen over ontucht op afstand. De zaak gaat over een verdachte die via Instagram contact gehad met een meisje van destijds 13 jaar, waarbij hij zich voordeed als een jongen van 17 jaar. Het slachtoffer heeft verklaard dat verdachte naaktfoto’s van haar wilde. De verdachte is zelf begonnen met het versturen van naaktfoto’s. In eerste instantie durfde en wilde het slachtoffer geen naaktfoto’s (te) versturen, maar de verdachte heeft haar daartoe later toch overgehaald. Vervolgens stuurde het slachtoffer via WhatsApp twee thuis gemaakte naaktfoto’s en een op vakantie gemaakte naaktfoto aan verdachte. Deze foto’s zijn daadwerkelijk aangetroffen op de telefoon van verdachte.

Het hof overweegt onder verwijzing naar HR 30 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ0950 dat hoewel uit de bewijsmiddelen niet blijkt van lichamelijk contact tussen verdachte en het slachtoffer, niettemin sprake is geweest van enige voor het plegen van ontucht met het minderjarige slachtoffer. De Hoge Raad stelt in reactie voorop dat van het plegen van ontuchtige handelen met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren ook sprake kan zijn als geen lichamelijke aanraking tussen de dader en het slachtoffer heeft plaatsgevonden. Of de gedraging(en) van de dader, al dan niet in onderlinge samenhang bezien, het plegen van ontuchtige handelingen met het slachtoffer opleveren, hangt af van de omstandigheden van het geval. Daarbij is in het bijzonder relevant in hoeverre tussen de dader en het slachtoffer enige voor het plegen of dulden van ontucht relevante interactie heeft plaatsgevonden. Daarvan zal slechts sprake kunnen zijn in uitzonderlijke gevallen.

De Hoge Raad is van oordeel dat de bewezenverklaring van het hof voor wat betreft het onderdeel ontuchtige handelingen plegen ‘met’ het slachtoffer ontoereikend is gemotiveerd. Daarbij acht de Hoge Raad mede relevant dat uit de vaststellingen van het hof niet kan worden afgeleid dat verdachte enige concrete bemoeienis heeft gehad met de wijze waarop het slachtoffer zijn verzoek om het toesturen van naaktfoto’s uitvoerde. Uit de bewijsvoering blijkt evenmin op andere wijze dat sprake zou zijn geweest van ontucht ‘met’ iemand.

Arrest gerelateerd aan Hansa Market operatie

Op 22 oktober 2020 heeft het Hof Den Haag een verdachte veroordeeld (ECLI:NL:GHDHA:2020:2065) voor medeplichtigheid aan handel in harddrugs (heroïne en cocaïne) en schuldig gemaakt aan het telen van hennep samen met de medeverdachte. De verdachte heeft haar telefoon en computer aan de medeverdachte beschikbaar gemaakt ten behoeve van drugshandel op de darknet market ‘Hansa Market’. Zij krijgt een 120 uur taakstraf opgelegd met twee jaar proeftijd.

De verdediging voert aan dat geen sprake is van een vorm van medeplegen voor de handel in drugs zoals ten laste gelegd, maar sprake is van medeplichtigheid. In overweging van het verweer herhaalt het Hof Den Haag dat voor medeplegen bewezenverklaard moet worden dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking bij het plegen van het strafbare feit. Ook als het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan daarvan sprake zijn. Bij de beoordeling of daarvan sprake is, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.

Het Hof spreekt de verdachte vrij van medeplegen, omdat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte de accounts heeft gemaakt waarmee is gehandeld op Hansa Market. Uit het dossier blijkt evenmin dat zij de enveloppen heeft verzonden. Voorts is op grond van het dossier geen taakverdeling vast te stellen tussen de verdachte en haar toenmalige partner en kan niet worden bewezen of er sprake is geweest van een afgesproken, laat staan een gewichtige, rol. Wel wordt medeplichtigheid bewezen geacht.

Opvallend is dat het Hof de raadsvrouw heeft gevraagd of zij eventueel verweer wilt voeren op eventuele vormverzuimen bij de Hansa-operatie (zie hierover ook: Rb. Rotterdam 3 juli 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:5339, Computerrecht 2019/178, m.nt. J.J. Oerlemans). De raadvrouw geeft aan hier geen verweer op te voeren. Het Hof ziet ook geen aanleiding ambtshalve in te gaan op eventuele vormverzuimen. Het verzoek tot teruggave van persoonlijke foto’s op de inbeslaggenomen laptop is volgens het Hof ten slotte onvoldoende gemotiveerd.

Veroordeling voor grootschalige phishing met malware

Op 19 november 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een verdachte veroordeeld (ECLI:NL:RBMNE:2020:5038) voor de stevige gevangenisstraf van vier jaar voor computervredebreuk, oplichting, diefstal door middel van een valse sleutel, (gewoonte)witwassen en heling.

De verdachte en zijn medeverdachten achterhaalden met behulp van phishing-mails bankgegevens van meer dan zestig klanten van verschillende banken. Vervolgens bewogen zij een aantal van hen om geld over te maken. Hierbij maakten verdachte en zijn medeverdachten meer dan €480.000 buit. De zaak kwam aan het rollen door aangiftes van diverse banken in 2018, waaronder de Volksbank (SNS) en de ING bank. Vervolgens heeft een onderzoek plaatsgevonden naar verspreiders van e-mails met malware. Met die malware werden inloggegevens van internetbankieren van klanten achterhaald, waarmee vervolgens een nieuwe simkaart dan wel ‘digipas’ werd aangevraagd. Met die nieuwe simkaart dan wel digipas kon de fraudeur vervolgens geld overboeken vanaf de bankrekening van het slachtoffer naar bankrekeningen van zogenaamde katvangers. Een IP-adres dat is gebruikt bij deze frauduleuze transacties was aangesloten op het woonadres van verdachte. Op die manier is de naam van verdachte in dit onderzoek naar voren gekomen.

De werkwijze was iedere keer ongeveer hetzelfde: rekeninghouders vernamen via e-mail dat er een dreiging was rondom hun bankrekening. Door op de link in de e-mail te klikken, konden de verdachten de inloggegevens achterhalen. Vervolgens nam één van de verdachten telefonisch contact op met de rekeninghouders en wist hen te overtuigen om het geld over te boeken naar een ‘veilige rekening’. In werkelijkheid verdween het geld naar een rekening van een zogenaamde katvanger en werd dit direct opgenomen en/of omgezet in bitcoins. In totaal werden ruim 50 mensen slachtoffer van de acties van verdachten.

De verdachte in deze zaak had een bepalende rol bij het daadwerkelijk binnendringen in de geautomatiseerde werken, de digitale bankomgeving van de rekeninghouders. Hij logde in op de bankaccounts van de slachtoffers en gaf de bankgegevens aan zijn medeverdachte. Deze medeverdachte zocht vervolgens telefonisch contact op met de rekeninghouders en overtuigde de rekeninghouders tijdens de telefoongesprekken om ook echt geld over te maken.

Over het opsporingsonderzoek en de bewijsvoering is het volgende nog interessant te vermelden: uit onderzoek bleek dat de frauduleuze inloggegevens die sinds januari 2019 op de ING accounts plaatsvonden, vaak konden worden gekoppeld aan een IP-adres. Dit IP-adres bleek bij een netwerk van een hotel te behoren (red.: in de uitspraak staat: ‘dit bleek het IP-adres van een hotel te zijn’). Op 21 februari 2019 is dit aan de politie gemeld. Op 24 februari 2019 werd opnieuw door de ING bank vastgesteld dat werd ingelogd bij rekeninghouders van de ING bank vanaf het IP-adres van het hotel. Dezelfde dag zijn in het hotel de verdachte en de medeverdachte aangehouden. In hun hotelkamer werden digitale sporendragers aangetroffen en inbeslaggenomen, die in verband konden worden gebracht met computervredebreuk, oplichting, diefstal van geld en/of witwassen.

Ook de overwegingen over de opgelegde schadevergoeding maatregel zijn interessant. De verdachte moet onder andere € 154.580,73 schadevergoeding betalen aan de ING en een bedrag van €158.942,- aan de Rabobank. De rechtbank overweegt dat de banken kosten vorderen die zijn gemaakt om de schade van die personen te vergoeden die slachtoffer zijn geworden van oplichting. De banken zijn niet verplicht deze kosten te vergoeden, maar hebben vanuit een zorgplicht dan wel uit coulance gedaan. De rechtbank acht het wenselijk dat banken dit ook in de toekomst blijven doen.

Basisboek Cybercriminaliteit

In het najaar van 2019 staken enkele criminologiedocenten hun koppen bij elkaar en vatten het plan op een boek te schrijven over cybercriminaliteit ten behoeve van het onderwijs. Dat leidde uiteindelijk tot het Basisboek Cybercriminaliteit van Wytske van der Wagen, Marleen Weulen Kranenbarg en mijzelf. Ook hebben enkele andere auteurs aan het boek meegewerkt en vanuit hun eigen expertise een mooie bijdrage geleverd. Het boek is vanaf 29 oktober 2020 verkrijgbaar via de website van Boom Uitgevers (met hoofdstuk 1 als voorproefje) of te bestellen via bol.com (37,50 euro).

In ons onderwijs over Cybercriminaliteit merkten we dat steeds een samenraapsel van artikelen en andere stukken bij elkaar moesten zoeken. Een samenhangend, actueel en overzichtelijk verhaal ontbrak. Dat is voor ons het motief geweest dit boek te schrijven. Het boek (300+ pagina’s) biedt inzicht in de verschillende verschijningsvormen en kenmerken van cybercriminaliteit, strafbaarstellingen, daders, slachtoffers, onderzoeksmethoden voor het online domein, het opsporingsproces en mogelijke interventies.

Persoonlijk ben ik in mijn nopjes over het eindresultaat! Het boek verschaft een uitstekend overzicht van de wetenschappelijke kennis op criminologische en juridisch gebied over cybercriminaliteit. Hoofdstuk 3 en Hoofdstuk 7 – die ik zelf hoofdzakelijk heb geschreven (ook op basis van eerder werk) – verschijnen beiden over één jaar in open access.

De combinatie van (inleiding van) techniek, criminologie en rechten werkt heel goed en ik ga het zeker gebruiken in mijn eigen (gast)colleges en cursussen. Verder wordt het in ieder geval dit jaar al gebruikt voor onderwijs op verschillende universiteiten, zoals de Erasmus Universiteit, de Vrije Universiteit Amsterdam en de Universiteit Leiden. Ik ga het uiteraard ook promoten bij mijn collega’s aan de Universiteit Utrecht.

Feedback is altijd welkom, dus jullie kunnen mij daarover altijd mailen. Wie weet verschijnt er t.z.t. wel een tweede druk!

Cybercrime jurisprudentieoverzicht oktober 2020

Op 25 augustus 2020 heeft het Hof Den Haag een arrest (ECLI:NL:GHDHA:2020:1559) gewezen over voorhanden hebben van een technisch hulpmiddel (‘Razorscanner’), waarmee computermisdrijven als computervredebreuk kunnen worden gepleegd (artikel 139d lid 2 sub a jo art. 138ab Sr).

Op 5 april 2016 is de website van Razorscanner na een gecoördineerde politieactie via Europol offline gehaald. Zes verdachten, waaronder de maker van Razorscanner, werden gearresteerd. De beheerder van deze services is in dat onderzoek aangehouden en de server waarop de genoemde softwareproducten beschikbaar werden gesteld is in beslag genomen. Om Razorscanner te kunnen gebruiken kochten de gebruikers van de website “coins”. Daarmee kon de klant vervolgens een scan uitvoeren. Uit de uitgevoerde scan kon de gebruiker opmaken of een ontwikkeld virus “Fully UnDetectable” is, ofwel door geen enkel anti-virusprogramma zal worden herkend. De maker van Razorscanner garandeerde dat de gegevens met betrekking tot de in het programma geüploade bestanden niet aan de makers van anti-virusproducten werden doorgegeven. Het programma ‘Razorcrypter’ maakt het mogelijk om uitvoerbare computerbestanden tegen de ontdekking door anti-virusprogramma’s te beschermen. Dat is onder meer mogelijk door de computercode die Razorcrypter moet verpakken te “binden” oftewel vast te maken aan andere (legitieme) software, of door het programma aan een ander softwareprogramma te hangen, zo overweegt het Hof.  

Deze zaak gaat over een Nederlandse verdachte die ten laste werd gelegd de software ‘Razorscanner’ en ‘Razorcrypter’ voorhanden te hebben met het oogmerk computermisdrijven te plegen. Hij beschikte over een account bij de aanbieder daarvan en over voldoende coins om de services te gebruiken. Het Hof Den Haag stelt in een uitgebreide overweging vast dat de services Razorscanner en Razorcrypter op zichzelf genomen geen programma’s zijn die zelfstandig geschikt gemaakt of ontworpen zijn om computervredebreuk te plegen, ddos-aanvallen uit te voeren of gegevens af te tappen of op te nemen. Toch wordt de software aangemerkt als een technisch hulpmiddel dat hoofdzakelijk geschikt gemaakt en/of ontworpen is tot het plegen van computermisdrijven, met name omdat de programma’s cybercriminelen in staat stellen met meer succes computermisdrijven te plegen (“strafbaar is ook degene die zo’n computerprogramma koopt of verkoopt, is strafbaar indien die koop of verkoop plaatsvindt met het oogmerk dat met dat computerprogramma ook daadwerkelijk computervredebreuk zal worden gepleegd” (memorie van antwoord Wet computercriminaliteit II)).

Voor de strafbaarstelling is daarnaast vereist dat met het voorhanden hebben van het technisch hulpmiddel het oogmerk bestaat computermisdrijven zoals computervredebreuk te plegen. Het hof spreekt de verdachte vrij, omdat niet vastgesteld kon worden dat de verdachte met het voorhanden hebben van Razorscanner en Razorcrypter het oogmerk heeft gehad om computermisdrijven te plegen. Het Hof overweegt dat het bewijsmateriaal eerder steun geeft aan de verklaring van verdachte, dat hij zowel Razorscanner en Virustotal gebruikte om scans uit te voeren aan bestanden. Daarnaast bevat het strafdossier geen bewijs dat de verdachte daadwerkelijk malware beschikbaar heeft gesteld aan anderen, teneinde die anderen in staat te stellen computermisdrijven te plegen, noch dat hij dit zelf heeft gedaan. Het hof komt daarmee tot de conclusie dat er is sprake van een geloofwaardige weerlegging die de verdenking ontkracht en spreekt hem daarom vrij.

Bestellen onder valse personalia geen computervredebreuk

De rechtbank Rotterdam heeft op 18 september 2020 een verdachte veroordeeld (ECLI:NL:RBROT:2020:8248) tot 180 dagen gevangenisstraf, waarvan 103 dagen voorwaardelijk en een taakstraf van 100 uur. De verdachte heeft samen met een medeverdachte VodafoneZiggo modems besteld, deze aangesloten en daarmee naar betaalde servicenummer gebeld.

De verdachte werd computervredebreuk ten laste gelegd, omdat zou zijn binnendrongen in de kabelmodems. De rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij, omdat niet op andere wijze toegang is verkregen en gebruik is gemaakt van de goederen en diensten van VodafoneZiggo dan gebruikelijk. De rechtbank overweegt helaas niet waarom geen sprake is van het opzettelijk en wederrechtelijk onder een valse hoedanigheid of met valse sleutels binnendringen in de servers van de VodafoneZiggo, omdat daar mogelijk wel sprake van is en ook ten laste is gelegd. Zie ook de blog van Arnoud Engelfriet over deze zaak.

De verdachte wordt wel veroordeeld voor oplichting, waarbij de verdachte met de verkregen telefoonabonnementen aankopen heeft gedaan bij 090-nummers. Het betrof onder andere (bitcoin)vouchers en bel- en goktegoeden, die vervolgens werden omgezet naar (giraal) geld (o.a. via Skrill). In het huis van de verdachte en in een door haar partner gehuurde garagebox werden maar liefst 1161 modems aangetroffen. De gevorderde schadevergoeding van €575.489,61 (!) wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat ‘een volmacht of uittreksel van de Kamer van Koophandel ontbreekt’ waaruit kon blijken dat de persoon gemachtigd was door VodafoneZiggo voor het indienen van de vordering. Eventueel kan daarover wel nog een civielrechtelijke zaak worden aangespannen.

Veroordeling voor grootschalige phishing

Op 26 augustus 2020 heeft de rechtbank Midden-Nederland een aantal verdachten veroordeeld (ECLI:NL:RBMNE:2020:3467) voor grootschalige phishing. In deze zaak is de verdachte veroordeeld voor oplichting, verboden wapenbezit, het voorhanden hebben van software om computervredebreuk te plegen, computervredebreuk, (gewoonte)witwassen en diefstal. In totaal zijn 22 slachtoffers van de Rabobank, ING, ABN Amro en de Van Lanschot Bank benadeeld voor 170.000 euro. De slachtoffers kregen phishinglinks doorgestuurd per e-mail en sms. Daarbij werden slachtoffers doorgestuurd naar phishingwebsites. Daarna werd de ‘Mobiel Bankieren App’ geïnstalleerd op een telefoon die niet van aangevers was, waarna geldbedragen werden gepind of overgeboekt.

Uit de bewijsmiddelen is het IP-adres van de dader te linken aan het gelogde IP-adres bij transacties van slachtoffers. Het gaat daarbij onder andere om een te linken IP-adres in de iPhone van de verdachte en een chatbericht dat is gevonden op de laptop van de verdachte, waarin staat dat het desbetreffende IP-adres aan de verdachte toebehoord. Op de laptop van verdachte zijn verder verschillende afbeeldingen aangetroffen die zijn gemaakt met behulp van Gyazo, een screenshotprogramma. Eén van deze afbeeldingen toont een beheerpaneel van de domeinnaam mobielbevestigen.ml. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte deze website, door middel waarvan de gegevens van de aangevers zijn gephisht, kon beheren. Veelzeggend is verder het bewijs op de laptop bankrekeningnummers, pasnummers en adresgegeven van enkele van de aangevers.

In de onderhavige zaak verzorgde de verdachte voornamelijk het technische deel, d.w.z. het inrichten, hosten en beheren van websites, maar wordt ook veroordeeld voor het medeplegen van de andere strafbare feiten. De bijdrage van de verdachte was een noodzakelijke schakel – het phishing-deel – in het geheel aan handelingen waarmee de slachtoffers werden opgelicht. De verdachte krijgt een flinke gevangenisstraf opgelegd van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk.

Cybercrime jurisprudentieoverzicht augustus 2020

Veroordeling voor oplichting, computervredebreuk, witwassen en het voorhanden van malware

Op 26 juli 2020 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant een verdachte veroordeeld (ECLI:NL:RBZWB:2020:2699) voor computervredebreuk, het voorhanden hebben van malware, deelname aan een criminele organisatie en oplichting.

De verdachte stuurde spamberichten (phishingberichten) naar slachtoffers met het doel hen om te leiden naar een nepwebsite van een bank voor het aanvragen van een nieuwe pinpas. De slachtoffers voerden hun rekeningnummer, pasnummer, pincode, telefoonnummer en e-mailadres in op de nepwebsite. Deze gegevens werden door de website automatisch doorgezonden naar een mededader. Met deze informatie werd een nieuwe mobiele telefoon geregistreerd voor en bankierapp.

Als dat niet mogelijk bleek, deelde de verdachte de gegevens met een andere mededader, zodat zij de betreffende klant kon bellen om het slachtoffer te overtuigen de registratie te voltooien. Na het scannen van de codes had de criminele organisatie de volledige controle over de rekening van het slachtoffer, alsmede over de daaraan gekoppelde rekeningnummers. Vanaf dat moment kon en werd er, zonder dat daarvoor een code hoefde te worden gescand, een nieuwe betaalpas aangevraagd. Deze betaalpas was nodig om het geld van de rekening van het slachtoffer door te boeken naar een andere rekening.

Via de mobiel bankieren app werden rekeningen van slachtoffers leeggehaald en werden diverse bestellingen gedaan bij webshops. In de woning en auto van verdachte zijn goederen in beslag genomen die afkomstig zijn van een aantal van de genoemde winkels. Ook zijn in de financiële gegevens van verdachte aanwijzingen gevonden voor aankopen bij webwinkels van een totaal van €108.513,81.

In de uitspraak staan enorm veel technische details vermeld. Bijvoorbeeld over hoe de zaak aan het rollen kwam door informatie in de e-mailheader die leidde naar een ‘vps-server’. De leverancier van de vps-server verstrekte vervolgens betaalinformatie van de verdachte over de verhuur van de server. Ook wordt vermeld dat op een inbeslaggenomen Macbook de programma’s “Arkei Stealer” en “Baldr” stonden. Beide programma’s betreffen ‘info stealers’ (een type malware), die van geïnfecteerde computers gebruikersnamen, wachtwoorden, creditcardnummers en andere gevoelige informatie proberen te achterhalen.

Op de inbeslaggenomen Macbook waren 1809 unieke Machine ID’s te zien, afkomstig van “Arkei Stealer”. Van vrijwel ieder besmette apparaat was een schermafdruk gemaakt en waren gebruikersnamen, wachtwoorden en andere identificerende gegevens te zien. De beheerstool om deze gegevens te beheren was ook aanwezig op de laptop.

Uitzonderlijk is nog de volgende overweging van de rechtbank: ‘ook nu realiseert de rechtbank zich dat verdachte het achterste van zijn tong niet heeft laten zien. De BlackBerry, van waaruit de server met malware werd aangestuurd, is immers op slot gebleven. Het vermoeden is dan ook dat ook hier de werkelijke schade (vele malen) groter is dan dat naar voren is gekomen in het dossier.’

De verdachte kreeg een – voor cybercrimezaken relatief zware – gevangenisstraf opgelegd van 3 jaar opgelegd gekregen, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. 

Veroordeling voor witwassen met bitcoins en verkoop van Netflixaccounts

Op 9 juni 2020 veroordeelde (ECLI:NL:RBOVE:2020:1960) de rechtbank Overijssel een verdachte voor (onder andere) schuldwitwassen en het voorhanden hebben van een wachtwoord of toegangscode met het oogmerk computervredebreuk te plegen. De verdachte krijgt een gevangenisstraf opgelegd van 7 maanden.

In de zaak is sprake een ‘text book’-typologie voor witwassen met virtuele valuta. De verdachte adverteerde namelijk op localbitcoins.com (cash voor Bitcoin) en in de advertentie stond onder meer:

“Afspreken kan bij de Mc Donalds of het station in Zwolle (Overijssel), gedurende de openingstijden van het restaurant.”

– “Ik handel alleen op Localbitcoins.com, geen uitzonderingen.”

– “Ik stel geen vragen over de reden van de transactie.”

De rechtbank noemt verder dat verbalisanten zagen dat de gehanteerde wisselcommissie door verdachte in oktober 2017 circa 17% bedroeg, terwijl de reguliere bitcoin exchanges maximaal 2% hanteren.

De rechtbank overweegt dat, nu de verdachte een substantieel hogere wisselcommissie hanteerde dan het door de reguliere ‘bitcoin exchangers’ gehanteerde tarief en zijn klanten bereid waren dit veel hogere tarief te betalen, de enige logische verklaring daarvoor is dat zijn klanten anoniem wilden blijven. De verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het schuldwitwassen van contante geldbedragen (in totaal circa 38.000 euro) en een hoeveelheid bitcoins. De rechtbank overweegt ook dat ‘omdat verdachte heeft geweigerd inzage te geven in zijn computers, niet bekend is of de volledige omvang van de witwasactiviteiten van verdachte inzichtelijk is geworden’.

De verdachte wordt ook veroordeeld voor het voorhanden hebben van een wachtwoord of toegangscode met het oogmerk computervredebreuk te plegen. De verdachte had namelijk duizenden gehackte Netflixaccounts verworven via een ‘darknet market’ (in de uitspraak wordt verwezen naar ‘Hansa Market’) en het downloaden van loginnamen en wachtwoorden via dumtext.com.

Overigens is met de inwerkingtreding van de Wet computercriminaliteit III in 2019 nu ook ‘heling van gegevens’ strafbaar gesteld in artikel 139g Sr. In een zaak met feiten als deze had mogelijk artikel 139g lid 1 sub a Sr ten laste kunnen worden gelegd:

“1. Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft degene die niet-openbare gegevens:

a. verwerft of voorhanden heeft, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van deze gegevens wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze door misdrijf zijn verkregen;”

Cybercrime jurisprudentieoverzicht april 2020

Veroordelingen voor criminele kinderporno-organisatie op het dark web

Enkele verdachten zijn in februari en maart 2020 veroordeeld voor het bezit en de verspreiding van kinderporno via chat websites op het dark web.

De rechtbank Rotterdam veroordeelde op 27 januari 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:501) een verdachte voor de deelname aan een criminele organisatie waarvoor hij beheerstaken heeft uitgevoerd en zodoende mede kinderporno heeft verspreid en aangeboden. Ook had de verdachte 11.354 afbeeldingen en 1.560 kinderpornovideo’s in zijn bezit. De overwegingen van de rechtbank over de deelname een criminele organisatie zijn interessant.

De rechtbank Rotterdam overweegt dat drie “chatsites” ‘als één organisatie kunnen en moeten worden beschouwd, omdat zij allen: “chatsites op het Darkweb’ waren, dezelfde modus operandi hadden, een gemeenschappelijk uitgangspunt hadden (onderling contact hebben met ‘liefhebbers van minderjarigen’) en dezelfde mogelijkheden boden (afbeeldingen aanbieden en beschikbaar stellen via een link), op hetzelfde script en dezelfde architectuur waren gebaseerd en de structuur en werkwijze op de sites overeen kwam. Daar komt nog bij dat de ‘beheersmatige handelingen op deze sites werden verricht door vrijwel dezelfde personen”.

De verdachte was tenminste twee jaar lang samen met andere personen actief als oprichter/beheerder, hoofdadministrator, moderator of administrator van de websites. Ook konden zij andere personen voordragen voor genoemde functies en konden leden worden gemonitord.

Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er sprake was van een hiërarchie en structuur, omdat de moderators en administrators meer rechten en privileges hadden dan de geregistreerde gebruikers en de gasten en zij alleen toegang hadden tot bepaalde afgeschermde gedeeltes van de sites. Ook uit de hiervoor genoemde functies en rol- en taakverdeling blijkt van een georganiseerd verband. Daarom was er sprake van een criminele organisatie als bedoelt in art. 140 Sr, waar de verdachte deel van uit maakte. De verdachte wordt veroordeeld voor 3 jaar gevangenisstraf (waarvan één voorwaardelijk) en een proeftijd van drie jaar met bijzondere voorwaarden.

De rechtbank Overijssel veroordeelde op 3 maart 2020 (ECLI:NL:RBOVE:2020:913) een verdachte voor het gewoonte maken van het verspreiden van kinderporno via chatrooms, het bezit van kinderporno en de deelname aan criminele organisatie. De verdachte kwam volgens de uitspraak in beeld ‘nadat de Britse opsporingsautoriteiten berichtten dat voornoemd webadres werd gehost op het IP-adres van verdachte’. In de uitspraak van de rechtbank Overijssel zijn meer details over het onderzoek ’26Somerville’ te lezen. De verdachte in deze zaak was ‘hoofdadminstrator en hoster’ van twee chatrooms. Hij ‘promoveerde’ bezoekers bijvoorbeeld tot moderator als deze ‘langere tijd positief’ opvielen.

De ‘staff’ van de chatsites hadden verschillende rangen met eigen chatkanalen. Op die kanalen kon men makkelijker en vrijer praten, omdat buitenstaanders minder makkelijk konden meelezen. De leden hielden aantekeningen van vergaderingen; hetgeen achteraf bijdroeg aan het bewijs tegen de kinderpornogebruikers. De database van een chatroom met 185 gebruikersnamen met hun rang is tevens in beslag genomen. De chatroom werd door de verdachte gehost via een virtuele machine op zijn PC.

De rechtbank ging niet mee in het verweer dat het delen van tekst en links naar kinderporno geen verspreiding van kinderporno is. Ook de waarschuwing op de chatsites dat geen kinderporno mocht worden verspreid, overtuigde de rechters niet omdat uit ander bewijs was af te leiden dat het daadwerkelijk kinderporno is verspreid. Uit de uitspraak wordt niet duidelijk op welke wijze het bewijs verzameld, maar de politie kon blijkbaar vaststellen dat in één van de chatrooms bijvoorbeeld 2410 gedeelde afbeeldingen tussen 26 januari 2018 en 14 juni 2018 zijn gedeeld, waarvan er 298 afbeeldingen kinderpornografisch waren. Feitelijk was dus sprake van de verspreiding van kinderporno. Door slechts te volstaan met de enkele vermelding van het verbod op de pagina na het inlogscherm op [chatroom 3] en het handmatig – door moderators – laten controleren van afbeeldingen, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat toch kinderporno zou worden gedeeld op [chatroom 3], aldus de rechtbank.

De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het verspreiden, aanbieden, openlijk tentoonstellen, verwerven en in bezit hebben van kinderpornografische afbeeldingen, alsook op het toegang verschaffen tot kinderpornografische afbeeldingen. Ook op andere gegevensdragers werd bij de verdachte kinderporno gevonden. Interessant is bijvoorbeeld dat in een virtuele machine via de Browser ‘Internet Explorer’ of ‘Edge’ bestanden geopend waren met kinderpornografische namen. Door politie werden verder werden veertien bestandsnamen op kinderpornografische fora aangetroffen. De verdachte kreeg een gevangenisstraf opgelegd van drie jaar met bijzondere voorwaarden.  

Veroordeling voor webcamseks met Filipijns meisje

Op 24 maart 2020 heeft de Rechtbank Overijssel een verdachte veroordeeld (ECLI:NL:RBOVE:2020:1249) voor ontucht en het bezit van kinderporno. De verdachte is veroordeeld voor een voorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden gevangenisstraf, een proeftijd van 3 jaar met voorwaarden en een taakstraf van 240 uur op.  

Deze zaak met ernstige feiten kwam aan het licht door een Belgische onderzoeksjournalist. De verdachte zou één van de mannen zijn die achter een webcam naar seksshow keek van aan minderjarige. De politie heeft daarop een doorzoeking gedaan en gegevensdragers in beslag genomen. Daarop is kinderporno aangetroffen, maar geen informatie waaruit bleek dat de verdachte zich bezighield met ‘live-streaming’ seksshows. Wel is een betaling via Western Union aan een slachtoffer gevonden. Later bleek dat de verdachte maandenlang chatgesprekken van seksuele aard heeft gevoerd met dit minderjarige slachtoffer.  

De rechtbank overweegt dat de verdachte met zijn gedragingen ervoor heeft gezorgd dat meisjes als het slachtoffer gedwongen blijven om deel uit te maken van een enorm winstgevend verdienmodel, waarbij jonge kinderen voor een webcam worden gezet om seksshows te doen voor volwassenen die daarvoor slechts een wifi verbinding en een laptop, en soms een paar euro, nodig hebben. De kinderen die deel uitmaken van dit soort internationale netwerken worden vanaf jonge leeftijd geseksualiseerd en krijgen niet waar elk kind ter wereld recht op heeft, namelijk een normale seksuele ontwikkeling. Dat verdachte zijn eigen dochter, van toen negen jaar jong, heeft betrokken in zijn seksueel getinte chatgesprekken met het slachtoffer, vindt de rechtbank zorgelijk.

In artikel 245 Sr is ontucht met een minderjarige strafbaar gesteld, waarbij sprake is van seksueel binnendringen in het lichaam. Van deze gedraging was volgens de rechtbank geen sprake, omdat het niet de verdachte maar twee meisjes in opdracht van de verdachte dat elders met zichzelf en/of elkaar deden. De motivatie waarom het artikel niet van toepassing is met een verwijzing naar het ‘Pollepel-arrest’ (ECLI:HR:2004:AQ0950) en literatuur is lastig te volgen en wellicht nog voor discussie vatbaar. Wel wordt aldus het plegen van ontuchtige handelingen via een ‘live-stream’ en bezit van kinderporno bewezen geacht.

Phishing van creditcardgegevens

De rechtbank Amsterdam heeft op 25 maart 2020 een bijzondere uitspraak (ECLI:NL:RBAMS:2020:1960 en ECLI:NL:RBAMS:2020:1961) gedaan over phishing met creditcardgegevens. Twee verdachten zijn veroordeeld tot een taakstraf vanwege oplichting. De uitspraak bevat interessante details over het opsporingsproces, maar bevat ook enkele slordigheden. Zou Amsterdam ook een ‘cyberkamer’ hebben ingeregeld voor cybercrimezaken? De kwaliteit van deze uitspraak laat te wensen over.

Het onderzoek ving aan met een melding van de onderzoeksafdeling fraudedetectie van International Card Services B.V. van mogelijke frauduleuze transacties. Kort daarop werden met de creditcard bestellingen via Mediamarkt gedaan. Na contact met het Openbaar Ministerie werd besloten om het pakket gecontroleerd te laten afleveren op het aangegeven adres. Geobserveerd wordt dat de verdachte het pakketje in ontvangst neemt en meeneemt naar haar woning. De politie treedt een half uur later binnen en treft verdachte en medeverdachte aan in haar slaapkamer samen met een geopende doos van de Mediamarkt. De doos met daarin een Macbook Pro is uit eerdergenoemde doos gehaald en op de pakbon staan de door Mediamarkt opgegeven bestelgegevens.

De verdediging voert aan dat niet voldoende bewezen is dat de verdachte het product heeft besteld en eist dat bijvoorbeeld DNA onderzoek op de laptop wordt gedaan. De rechtbank gaat daar in niet mee. De rechtbank stelt op basis van het bewijs vast dat de persoonlijke gegevens van de creditcardhouder via phishing zijn verkregen. Vervolgens is op de webportal van de creditcardmaatschappij ingelogd het telefoonnummer gewijzigd en zijn met de creditcard bestellingen geplaatst. Op de inbeslaggenomen laptops stonden e-mailaccounts open met diverse bestellingen op naam en rekening van creditcardhouders.

De rechtbank acht het voorhanden hebben van technische hulpmiddelen bewezen met het oogmerk om computervredebreuk bewezen, maar verwijst daarbij naar een verkeerd artikelnummer (138d Sr i.p.v. 139d lid 2 sub a Sr). Daarbij wordt uitgelegd:

“op beide laptops stonden diverse softwareprogramma’s, waaronder Sendblaster, waarmee bulk- email berichten kunnen worden verstuurd. Hierin trof men lijsten aan met duizenden e-mail adressen, verzonden phishing e-mail berichten naar onder meer banken en meerdere (templates) voor phishing berichten. Ook de op de laptops aanwezige programma’s Havij en Filezilla hebben bijgedragen aan de gepleegde computervredebreuk, te weten het binnendringen van Webportals. Ook zijn gegevens van cardhouders gewijzigd door frauduleus in te loggen op hun Webportals”.

 Het is technisch gezien natuurlijk lariekoek dat je kan binnendringen op een “Webportal”; dat doe je namelijk op de geautomatiseerde werken (de servers) van ICS. Het ligt voor de hand dat dan sprake is van binnendringen via een valse hoedanigheid (namelijk met het account van het slachtoffer), maar dat acht de rechtbank (met een minimale motivering) niet bewezen.

Grootschalige oplichting via Marktplaats

De rechtbank Midden-Nederland heeft op 6 maart 2020 een verdachte veroordeeld (ECLI:NL:RBMNE:2020:853) voor een flinke gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 8 voorwaardelijk en een proeftijd van drie jaar, voor phishing (oplichting), bedreiging en diefstal. In de uitspraak wordt uitvoerig de modus operandi van de criminelen besproken.

De rechtbank overweegt dat de verdachte samen met andere verdachten steeds dezelfde modus operandi (gebruikte werkwijze) aanhield. Een koper benaderde de aangever via Marktplaats of via het telefoonnummer van de aangever dat de koper via Marktplaats had verkregen. De koper liet de aangever, meestal via WhatsApp, weten dat hij het door de aangever aangeboden goed op Markplaats wilde kopen. De koper vroeg de aangever vervolgens om € 0,01 over te maken via een door hem toegestuurde betaallink en zei daarbij dat hij er op die manier zeker van kon zijn dat de aangever te vertrouwen was en hij niet opgelicht zou worden. Wanneer de aangevers de betaallink openden, zagen zij een website die qua uiterlijk overeenkwam met de website van hun eigen bank. De aangever vulde vervolgens enkele persoonlijke gegevens in om deze € 0,01 over te maken. Deze gegevens konden bestaan uit de gebruikersnaam en het wachtwoord van hun bankrekening, het bankpasnummer en de vervaldatum van de bankpas.

Deze website sloeg vervolgens de gegevens op, waarna de koper of een derde kon inloggen op de bankrekening van de aangever en transacties kon uitvoeren. In enkele gevallen werd een geldbedrag overgemaakt naar de bankrekening van een derde (een money mule) en in diverse andere gevallen verplaatste de koper een geldbedrag van de spaarrekening van de aangever naar diens betaalrekening. Hierbij werd gedaan alsof de koper een geldbedrag van zijn eigen rekening had overgemaakt naar de rekening van de aangever. In dit geval vertelde de koper de aangever dat hij per ongeluk een te groot geldbedrag had overgemaakt, waarna hij de aangever vroeg om het te veel overgemaakte geld terug te storten. Als de aangever voldeed aan dit verzoek, maakte de aangever in werkelijkheid zijn of haar eigen spaargeld over naar de koper.

Bij een deel van de aangevers is de voornoemde methode niet voltooid. Deze aangevers kregen op verschillende momenten in dit proces argwaan, werden door hun bank benaderd en gewaarschuwd voor verdachte transacties of wilden om andere redenen niet meer meewerken met de koper. Zodra de koper dit besefte, werd zijn communicatie vaak agressief jegens deze aangevers en probeerde hij ze onder bedreiging van geweld te dwingen mee te werken of een geldbedrag af te staan. De bedreigingen stonden in Whatsappjes op de inbeslaggenomen telefoons opgeslagen, zoals: [slachtoffer 4] :

“Ik steek je huis in de fik en ik steek jou kapot en ik kom van het kamp en ik steek jouw hond kapot en ik steek je vrouw neer, ik maak heel jouw familie kapot”

en daarbij het adres van die [slachtoffer 4] te noemen. Dit leverde natuurlijk het nodigde bewijs op voor het delict bedreiging.

De zaak kent ook een interessante overweging over de bewijsvoering. Het bewijs wordt zeer uitvoerig besproken, zoals verkeersgegevens van telefonie, betaalgegevens en WiFi-gegevens ter lokalisering van de verdachte. De verdachte voert aan dat de naam van een verdachte bekend moet zijn om historische verkeersgegevens van telefonie onder artikel 126nd Sv te vorderen. De rechtbank overweegt dat dit sinds het arrest van HR 22 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS4689 niet meer noodzakelijk is. Wel opmerkelijk is de overweging dat ‘phishing-websites’ als technische hulpmiddel worden gekwalificeerd met het oogmerk om computervredebreuk te plegen, terwijl later wordt gesproken over de ontwikkeling van phishing-software.

De verdachten zijn in dit traject op verschillende manieren betrokken geweest bij de phishing, terwijl deze elementen van oplichting door middel van computervredebreuk, na phishing-activiteiten met gebruik van specifiek ontwikkelde software in essentiële zin met elkaar samenhangen om tot oplichting via phishing-software te komen. Hieruit blijkt volgens de rechtbank dat beide verdachten voldoende hebben bijgedragen aan dit proces om als medeplegers te worden beschouwd.

De rechtbank Den Haag heeft op 6 maart 2020 eveneens een verdachte veroordeeld (ECLI:NL:RBDHA:2020:2595) tot 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren voor het op grote schaal medeplegen van identiteitsfraude, (marktplaats)oplichtingen, gewoontewitwassen en deelnemen aan een criminele organisatie. Ook zijn er meer dan 150 vorderingen van benadeelde partijen (gedeeltelijk) toegewezen. De uitgebreide uitspraak is van goede kwaliteit en interessant vanwege de besproken modus operandi van de criminelen en de bewijsvoering.

De rechtbank overweegt dat de oplichter (verkoper) via Whatsapp contact zocht met de koper in advertentie opgegeven mobiele nummer. In eerste instantie was ophalen en opsturen van het apparaat mogelijk. Echter als de koper koos voor ophalen werd het door de verkoper zo gedraaid dat het wel heel ver weg was en/of dat een afspraak niet mogelijk was. Vervolgens werd het vertrouwen van de koper gewonnen door het sturen van een (selfie met een) identiteitsbewijs en door het gebruik van een gelijkende profielfoto op WhatsApp. Na ontvangst van de betaling bleef de verkoper enige tijd bereikbaar voor de koper en kreeg de koper een valse track en trace code. Vervolgens was de verkoper niet meer bereikbaar. Geen van de kopers ontving het gekochte product. In bijna alle gevallen maakte de verkoper gebruik van de identiteit van kopers die bij een aankoop zelf waren opgelicht en hun identiteitsbewijs naar de verkoper hadden verstuurd. Dit alles leverde het delict identiteitsfraude  op.

Het geld werd overgemaakt naar rekeningen die kort daarvoor waren geopende door personen uit Oostbloklanden (waarvan 41 rekeningen bij de ING). Deze rekeningnummers werden korte tijd gebruikt en de daarop gestorte gelden werden gedurende de dagen dat de rekeningen actief waren, op een enkele uitzondering na, contant opgenomen bij geldautomaten en casino’s in Amsterdam. De verdachten wisselden vaak van Simkaart in hun mobiele telefoon. De geschreven aantekeningen  – om bij te houden met excuses waarom het pakket niet geleverd – leverde in de zaak een deel van het bewijs voor oplichting. De rechtbank overweegt dat de verdachte kiest om te zwijgen, maar het bovenstaande schreeuwt om een verklaring, zeker toen de verdachte bewijsmateriaal probeerde te vernietigen tijdens de inval van de politie.

Ten slotte is de bewijsvoering nog interessant over de netwerken waarmee verbinding is gemaakt (een WiFi-netwerk). Het netwerk had blijkbaar ‘twee unieke MAC-adressen’, waarbij “onderzoek in  openbare bronnen wees vervolgens uit dat deze MAC-adressen behoorden bij twee Blackberry telefoons. De historische locatiegegevens van deze MAC-adressen gaven GPS locatiecoördinaten [GPS locatie 1] , [GPS locatie 2] die, met een nauwkeurigheid van 150 meter, de [adres 1] – de straat waar de verdachte woont – aanwijzen als de plek waar deze netwerken zijn gebruikt”.

Hoewel de oplichtingen per persoon slechts bedragen van tussen 300-600 euro bedroegen, wordt bewezen geacht dat de verdachte – samen met anderen – in totaal voor een bedrag van 105.261,41 euro heeft opgelicht.

Hoofdstukken uit ‘Strafrecht en ICT’ in open access beschikbaar

In januari 2019 verscheen het boek ‘Strafrecht en ICT’ van Bert-Jaap Koops en mij. Het boek betreft een studieboek en naslagwerk. We hebben goede reacties uit de praktijk gekregen.

Nu de embargoperiode van Sdu voorbij is, mag ik de belangrijkste hoofdstukken online zetten. Hieronder staan de links met een indicatie van de inhoud.

Materieel strafrecht en ICT
Het hoofdstuk biedt een overzicht van de strafbepalingen, wetsgeschiedenis en jurisprudentie over computercriminaliteit. Het hoofdstuk heeft de volgende inhoud:

  • Computervredebreuk en wederrechtelijk overnemen van gegevens
  • Afluisteren, aftappen en opnemen van communicatie
  • Verstoring van computergegevens
  • Verstoring van computersystemen
  • Misbruik van technische hulpmiddelen
  • Klassieke vermogensdelicten
  • Valsheid in geschrifte
  • Oplichting
  • Computergerelateerde zedenmisdrijven
  • Uitingsdelicten
  • Auteursrechtschendingen
  • Blik op de toekomst

Formeel strafrecht en ICT
Dit hoofdstuk behandeld alle relevante opsporingsbevoegdheden die worden in gezet in opsporingsonderzoeken naar cybercrime. Dit is de inhoudsindicatie:

  • Het opsporingsonderzoek
  • Doorzoeking, inbeslagname en onderzoek van gegevens in computers
  • Het vorderen van gegevens
  • De telecommunicatietap
  • Direct afluisteren
  • Stelselmatige observatie en locatiebepaling
  • Hacken als opsporingsbevoegdheid
  • Vergaren van publiekelijk toegankelijke online gegevens
  • Online undercover opsporingsmethoden
  • Digitaal bewijs
  • Blik op de toekomst

Grensoverschrijdende digitale opsporing

Dit hoofdstuk gaat over jurisdictie, het Cybercrimeverdrag, andere belangrijke verdragen en de grensoverschrijdende toepassing van opsporingsbevoegdheden. De inhoud is als volgt:

  • Jurisdictie en rechtshulp
  • Het Cybercrimeverdrag en internationale samenwerking in digitale opsporing
  • Grensoverschrijdende toepassing van bevoegdheden  
  • U.S. Cloud Act
  • Tweede Protocol bij het Cybercrimeverdrag (concept
  • EU-voorstellen voor digitale bewijsgaring