Bewijsoverweging na inzet van de hackbevoegdheid
Op 22 februari 2023 heeft de rechtbank Den Haag een interessante uitspraak (ECLI:NL:RBDHA:2023:1960) gewezen in een drugshandelzaak. Het verweer over de hackbevoegdheid en de wijze waarop bewijs wordt verzameld n.a.v. de SkyECC operatie zijn hierbij met name relevant.
De verdediging stelt – naar mijn weten voor de eerste keer in strafzaken – het gebruik van de onderzoeksresultaten van een hack voor het bewijs ter discussie. De raadsman heeft betoogd dat het bewijs dat is verkregen door middel van de hackbevoegdheid in artikel 126nba Sv niet mag worden gebruikt voor het bewijs. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat bij het Openbaar Ministerie de juiste procedure is doorlopen en dat toestemming is verzocht aan het College van procureurs-generaal voordat de machtiging is gevorderd bij de rechter-commissaris.
De rechtbank overweegt dat ‘de te volgen procedure voorafgaand aan de in de wet geregelde vordering tot een machtiging ex artikel 126nba Sv is niet aan rechterlijke toetsing onderworpen. Het gaat om een interne werkafspraak en een interne belangenafweging bij het Openbaar Ministerie. De regels die het Openbaar Ministerie daarbij volgt, zijn geen recht in de zin van de wet op de rechterlijke organisatie, en de daarop betrekking hebbende stukken maken overigens ook geen onderdeel uit van het strafdossier. De verdachte kan aan die stukken ook geen rechten ontlenen. Niet is gebleken dat sprake is van enig vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv’. De rechtbank verwerpt om bovenstaande reden het verweer.
Daarnaast is in de uitspraak te lezen hoe bewijs uit de SkyECC-operatie wordt gebruikt In een strafrechtelijk onderzoek. In een onderzoek dat zich richt de criminele samenwerkingsverbanden van de anonieme gebruikers van SkyECC-telefoons is door de door de rechter-commissaris op 15 december 2020 bepaald dat de in dat onderzoek beschikbare ontsleutelde informatie slechts mag worden gebruikt ter opsporing indien daartoe een aanvullende toestemming is verleend. Op voorhand is door de rechter-commissaris toestemming verleend om voor een gelimiteerd aantal categorieën misdrijven en met gebruik van een lijst met zoekwoorden onderzoek te doen aan de binnen het onderzoek beschikbare ontsleutelde informatie. De chatgesprekken die naar aanleiding van deze zoekslag uit de ontsleutelde informatie naar voren komen mochten, na voornoemde aanvullende toestemming van de rechter-commissaris, ter opsporing nader worden onderzocht.
De chats tussen de gebruikers van cryptocommunicatie-aanbieder zijn geautomatiseerd geanalyseerd en geclassificeerd. Die analyse heeft in de categorie “cocaïne” hits opgeleverd op onder de woorden: ‘cocaïne’, ‘haven’, een plaatsnaam, ‘airco’, een locatie, ‘uithaal’, en ‘oog’. Op basis van deze hits zijn berichten naar voren gekomen van enkele gebruikers van SkyECC-telefoons. Na goedkeuring van de officieren van justitie van het onderzoek naar de criminele samenwerkingsverbanden van de anonieme gebruikers van SkyECC-telefoon is de bovenstaande informatie op 20 juli 2022 ter beschikking gesteld aan het onderzoek naar de verdachte in het onderhavige onderzoek. In het dossier bevindt zich daarnaast ook een toestemmingsbrief van de officier van justitie waaruit blijkt dat op 5 augustus 2022 toestemming is verleend de gegevens te gebruiken in het strafrechtelijk onderzoek naar de verdachte.
Uit de inhoud van de chatberichten komen gegevens naar voren die herleidbaar zijn tot de verdachte. In de uitspraak is ook te lezen hoe uit de ‘historische verkeersgegevens’ het adres van de moeder van de verdachte 26x keer voorkwam. De rechtbank overweegt het bewijs wordt gevormd door vele chatberichten, die op verschillende data en tijden door de verdachte zijn verstuurd en waaraan betekenis toekomt als ze met elkaar in verband worden gebracht. Daarnaast omvat het bewijs processen-verbaal met bevindingen over de (familie van) de verdachte, op basis waarvan de verdachte geïdentificeerd kon worden als de gebruiker van een SkyECC-telefoon. De door de verdediging aangevoerde stelling dat het bewijsminimum niet wordt gehaald, gaat volgens de rechtbank dus niet op.
De verdachte heeft zich, al dan niet in vereniging, schuldig gemaakt aan een woninginbraak, fraude met coronavaccinatiebewijzen, wapenbezit en voorbereidingshandelingen voor de handel, invoer, uitvoer en bereiding van harddrugs. Uit het onderzoek van de politie is gebleken dat de verdachte zich onder meer heeft bezig gehouden met het opzetten van een drugslijn tussen Colombia en Nederland. De QR fraude is voor de verdachte een zeer lucratief feit geweest, waaraan blijkens de WhatsApp-gesprekken slechts een einde lijkt te zijn gekomen doordat zijn – overigens in dit onderzoek onbekend gebleven – compagnon tegen de lamp is gelopen. De rechtbank legt de verdacht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaar op.
‘Zeer ingrijpende inbreuk’ bij onderzoek aan smartphone
Op 18 november 2022 heeft de rechtbank Rotterdam een interessante uitspraak (ECLI:NL:RBROT:2022:10279) gedaan met betrekking tot onderzoek op een smartphone. In deze zaak over roekeloos rijden en rijden onder invloed waarbij een andere bestuurder zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, had de officier van justitie toestemming gegeven om een beperkt onderzoek te verrichten aan de smartphone van de verdachte en de opdracht ook duidelijk gespecificeerd.
Gelet op de toelichting van de verdediging op zitting is echter om onduidelijke redenen door de politie van de opdracht van de officier van justitie afgeweken. Dit alles heeft er in geresulteerd dat door het volledig kopiëren van de telefoon en die bestanden vast te leggen op een tweetal gegevensdragers een min of meer compleet beeld kan zijn verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de verdachte. Hierbij is ook tenminste een aantal berichten van de verdachte aan of van een advocaat toegankelijk geworden voor derden. De rechtbank acht dit een onjuiste en zeer ongewenste gang van zaken.
Gelet op de grote ernst van het verzuim en het nadeel voor het privéleven van de verdachte dat door het verzuim is veroorzaakt, kan het echter niet bij een enkele constatering blijven. Gelet op de aard en inhoud van het eerder in dit vonnis vastgestelde vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering zal de straf worden verminderd met drie maanden gevangenisstraf. Aan de verdachte zal een gevangenisstraf worden opgelegd van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk.
Rol voor digitaal bewijs bij aanslagen op Poolse supermarkten
In een zaak (ECLI:NL:RBNHO:2023:1518) van de rechtbank Noord-Holland op 24 februari 2023 speelde digitaal bewijs een bijzondere rol. Het ging in deze zaak om aanslagen op Poolse supermarkten. Uit de aangehaalde processtukken blijkt dat er contact was tussen de verdachte en een persoon bekend met het initiaal “W.” kort voor, rondom en kort na de aanslagen. Het bleek namelijk dat de telefoon van W. via het IP-adres van de woning van de verdachte op drie tijdstippen contact maakte, te weten op 8 december 2020 om 00:53, uur en op 9 december 2020 om 01:07 en 02:47 uur.
De explosie in Heeswijk-Dinther vond rond 04:05 uur plaats. Enkele minuten daarna wisselen de verdachte en medeverdachte N. enkele chatberichten uit, waarna de verdachte hem om 04:14 uur belt. Uit de chats die voor het bewijs worden gebruikt blijkt onder meer dat zij afspreken dat medeverdachte N. naar de verdachte komt. De rechtbank concludeert dat ‘uitgesloten dient te worden geacht, mede gezien het tijdstip, dat dit contact geen direct verband houdt met de ontploffing’. Van belang is ook dat in de communicatie tussen de verdachte en medeverdachte N. op 8 december 2020 overdag gesproken wordt over de “big boss” in relatie tot de klus die medeverdachte N] voor de verdachte heeft gedaan.
Kortom, opgevraagde verkeersgegevens van de telefoon van de verdachte, onderzoek aan de telefoons van de verdachte en gegevens over de auto van de verdachte (mogelijk ANPR-gegevens?) spelen in samenspel een belangrijke bewijsrol in de zaak. De rechtbank overweegt dat, uitgaand van het patroon dat daarbij naar boven komt, dat de verdachte telkens in meer of mindere mate, sturende informatie heeft gegeven, bij zijn woning de uitvoerders heeft laten instappen, materialen heeft doen inladen of heeft ingeladen en zich met betalingen bezighield.
De verdachte wordt daarop veroordeeld voor acht jaar gevangenisstraf, onder andere vanwege het ‘medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is’.
Veroordeling voor witwassen en computervredebreuk
Op 24 februari 2023 veroordeelde de rechtbank Amsterdam een verdachte voor witwassen en computervredebreuk (ECLI:NL:RBAMS:2023:989). De bewijsoverwegingen zijn in deze zaak interessant.
De rechtbank vindt bewezen dat de verdachte opzettelijk wederrechtelijk de servers van ABN AMRO, Volksbank, ING en Rabobank is binnengedrongen. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast. De banken hebben aangifte gedaan, omdat meerdere van hun klanten zeggen het slachtoffer te zijn geworden van fraude. Daarbij zouden de fraudeurs hun inloggegevens hebben bemachtigd en daadwerkelijk hebben ingelogd op de bankomgevingen van de klanten. Uit onderzoek van de banken blijkt dat de bankomgevingen van de klanten zonder toestemming benaderd zijn vanaf een specifiek IP-adres. De verdachte heeft 314 keer op zijn eigen bankomgeving bij ABN AMRO ingelogd vanaf dit IP-adres. Verdachte woonde bij zijn moeder en zij maakte voor haar eigen ING-bankrekening ook veelvuldig gebruik van dit IP-adres. De rechtbank leidt daaruit af dat in de bewezenverklaarde periode de internetaansluiting in de woning van verdachte aan dit IP-adres kan worden gekoppeld. Dat vanaf dit IP-adres waarvan verdachte vanuit zijn woning vaak gebruik maakte, is ingelogd op de bankomgevingen van slachtoffers, schreeuwt om een verklaring van verdachte, die hij niet heeft gegeven. Op basis van deze omstandigheden stelt de rechtbank vast dat het verdachte is geweest die vanaf genoemd IP-adres heeft ingelogd op de bankomgevingen van de klanten.
De rechtbank overweegt dat het bij witwassen gaat om uit misdrijf verkregen geld of spullen. De rechtbank kan op basis van het dossier geen concreet misdrijf vaststellen waarmee verdachte het geld heeft verdiend of waardoor hij de spullen heeft verkregen. Ook als een concreet misdrijf niet kan worden vastgesteld kan witwassen onder omstandigheden worden bewezen. Er moet dan op basis van de feiten en omstandigheden sprake zijn van een ernstig vermoeden dat het geld en de spullen van misdrijf afkomstig zijn. Als dat vermoeden er is, dan mag van verdachte worden verwacht dat hij een verklaring geeft over de herkomst ervan. De verdachte heeft geen verklaring willen afleggen over het geld. Op de zitting heeft hij verklaard dat hij de luxe kleding en tassen van vrienden had geleend. Die verklaring vindt de rechtbank onvoldoende concreet en verifieerbaar. De rechtbank komt dus tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het geld en de luxe goederen van misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit ook wist. Omdat het om veel transacties gaat gedurende anderhalf jaar vindt de rechtbank dat verdachte hiervan een gewoonte heeft gemaakt. De rechtbank vindt niet bewezen dat de verdachte dit samen met een ander of anderen heeft gedaan. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van medeplegen.
De rechtbank kan op basis van het dossier bovendien niet vaststellen dat de verdachte de slachtoffers op de tenlastelegging heeft opgelicht of dat hij phishingpanels voorhanden heeft gehad. Weliswaar heeft hij van een slachtoffer geld op zijn rekening ontvangen, maar niet duidelijk wordt wie de oplichtingshandelingen heeft verricht. Ook van de andere slachtoffers ontbreekt bewijs om verdachte als (een van) de oplichter(s) aan te merken. Dat het IP-adres van verdachte betrokken is geweest bij het inloggen op de bankrekeningen is onvoldoende om te kunnen bewijzen dat verdachte bij de oplichtingen zelf betrokken is geweest. Hetzelfde geldt voor het voorhanden hebben van de phishingpanels, een van de oplichtingsmiddelen waar aangevers melding van maken. Anders dan de officier van justitie vindt de rechtbank dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat de frauduleuze betaallinks vanaf het IP-adres van verdachte zijn verzonden. Ook uit zijn telefoon blijkt niet dat hij phishingpanels voorhanden heeft gehad.
Ten slotte is nog opvallend dat de reclassering adviseert dat de verdachte meewerkt aan gedragsinterventie Hack_Right, maar de officier van justitie en de rechtbank deze interventie niet geschikt vinden. De rechtbank overweegt dat de verdachte onvoldoende intrinsiek gemotiveerd lijkt om hieraan mee te werken. De rechtbank legt de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op en een taakstraf op van 120 uur. Ook moet de verdachte een schadevergoeding betalen aan de betrokken banken.
Op 30 december 2022 veroordeelt (ECLI:NL:RBDHA:2022:14261) de rechtbank Den Haag een verdachte voor opruiing tot een terroristisch misdrijf en bedreiging van de minister-president door middel van het plaatsen van berichten op een openbaar Telegram-kanaal.
De raadsman heeft ter zitting bepleit dat de benadering van de verdachte door de undercoveragenten zonder wettelijke basis is geschied, nu artikel 3 van de Politiewet hiertoe niet toereikend was omdat de politie zijn cliënt reeds als verdachte had aangemerkt. Daarnaast stelt de raadsman dat de complete telefoon van de verdachte niet had mogen worden uitgelezen zonder een daartoe strekkende machtiging van de rechter-commissaris. De raadsman stelt dat in beide gevallen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim dat tot bewijsuitsluiting dient te leiden.
De rechtbank verwerpt dit het verweer. Uit het dossier blijkt dat de verdachte pas na de tweede ontmoeting met de agenten, op 12 juli 2021, als verdachte is aangemerkt. Voor deze datum waren alleen de twee IP-adressen waaronder de berichten op Telegram waren geplaatst, bekend. Deze IP-adressen waren nog niet aan de verdachte gekoppeld. Om te achterhalen wie achter deze IP-adressen zat en om een inschatting te kunnen maken over de ernst van de uitlatingen, heeft de politie op grond van artikel 3 van de Politiewet nader onderzoek gedaan. De rechtbank is van oordeel dat dit artikel in de gegeven omstandigheden voldoende grondslag biedt voor dit onderzoek. Er is daarom geen sprake van een vormverzuim volgens de rechtbank.
Daarnaast zijn zijn de overwegingen van de rechtbank of in dit geval sprake is van opruiing zijn helder en interessant om te lezen. Het ging in deze zaak om berichten zoals: “Regel eerst strijders. En niet zomaar strijders, serieuze mensen die wat willen doen. Die het zat zijn, en schijt hebben. En hun vrijheid eisen. Ik zoek geen demonstranten. Ik zoek revolutionairen. Shooters/hitters/gewapend/geweld. Alles toegestaan.” En: “Zou je het in je hebben om ze allemaal te shooten? Gwn vanuit een auto. Raam open. Gun naar buiten. En knallen maar.”
In artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is opruiing strafbaar gesteld. Allereerst is vereist dat de uitlating in het openbaar is gedaan. Dat wil zeggen dat het uiten van opruiende woorden onder zodanige omstandigheden en op zodanige wijze moet plaatsvinden dat deze door het publiek gehoord, gelezen, of gezien konden worden. Door het plaatsen van zijn uitlatingen in de Telegram-groepen worden deze in de openbaarheid gebracht. De groepen waren immers openbaar en voor een ieder toegankelijk. Uit het dossier blijkt ook dat de verdachte op zoek was naar mensen om de groep uit te breiden. Het verweer van de raadsman dat de verdachte ervan uitging dat zijn uitlatingen slechts door een beperkt aantal gelijkgestemden zou worden gelezen, snijdt dan ook geen hout. De uitlating moet daarnaast mondeling of bij geschrift of afbeelding zijn gedaan. Daaronder zijn inbegrepen tekstberichten op internet en social media. Ook aan dit vereiste is voldaan. Daarnaast moet met de uitlatingen zijn aangezet tot iets ongeoorloofds. Dit ongeoorloofde moet een naar Nederlands recht strafbaar feit zijn. Uit feiten en omstandigheden moet kunnen worden afgeleid dat voldoende duidelijk is dat indien datgene waartoe wordt opgeroepen daadwerkelijk wordt uitgevoerd, dit een strafbaar feit zou opleveren.
De rechtbank stelt voorop dat uitlatingen die worden geplaatst in een openbare groep op Telegram, in principe door iedereen kunnen worden gelezen. Hoe groter het bereik van een uitlating, hoe groter de kans dat iemand door het lezen ervan daadwerkelijk overgaat tot het handelen waartoe wordt opgeroepen. De raadsman heeft bepleit dat het nooit de bedoeling van de verdachte is geweest om met zijn uitpersonen op te ruien. Hij wilde voornamelijk aandacht. De door de verdachte gebruikte woorden in de berichten en de context waarin deze uitlatingen zijn gedaan, kunnen echter zonder meer worden opgevat als een aanmoediging om een misdrijf te plegen. Het gaat om uitlatingen als ‘de oude wereld vernietigen’, ‘shooten’, ‘het parlement bestormen en met dodelijk geweld die zooi opruimen’ en ‘shooters/hitters/gewapend/geweld. Alles toegestaan’. Deze termen zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende feitelijk voor wat betreft het aanzetten tot strafbare feiten. Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de berichten opruiend zijn.
Overigens komt het Hof Arnhem-Leeuwarden in een ander arrest (ECLI:NL:GHARL:2023:528) van 20 januari 2023 over opruiing in een Whatsapp-groep tot een andere conclusie, omdat niet was voldaan aan het bovengenoemde openbaarheidsvereiste. In deze zaak werd in een Whatsapp-groep met 14 actieve gebruikers berichten verzonden waarin werd aangespoord om te gaan rellen en het gebruik van geweld daarbij niet te schuwen. Het hof stelt voorop dat berichten en gesprekken in Whatsapp end-to-end versleuteld zijn. Zonder toevoeging van telefoonnummers door de beheerder(s) van de groep kan niemand buiten een groep de berichten lezen of beluisteren. Het hof overweegt daarbij ook dat eerder verzonden berichten niet te lezen zijn voor personen die later aan de Whatsapp-groep zijn toegevoegd. Uit het dossier blijkt dat er op enig moment veertien actieve deelnemers aanwezig waren in de Whatsapp-groep. Naar het oordeel van het hof is dit enkele feit onvoldoende om te kunnen spreken van openbaarheid, waarmee niet is voldaan aan de delictsomschrijving van art. 131 Sr. In deze zaak verklaart het Hof niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Terug naar de onderhavige uitspraak van de rechtbank Den Haag overweegt de rechtbank dat als laatste de vraag moet worden beantwoord of sprake is van opzet. Opzet ligt besloten in de delicthandeling ‘opruiing’. Ook degene die met zijn uitlating willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn uitlating derden zou kunnen bewegen tot het plegen van een strafbaar feit, handelt opzettelijk (in de vorm van voorwaardelijk opzet). Van belang is ook of degene die de uitlatingen doet, de bedoeling heeft om ze ‘in het openbaar’ te brengen.
De rechtbank is van oordeel dat het opzet van de verdachte voldoende blijkt uit de uitlatingen en de context waarin hij deze heeft gedaan. De door de verdachte gebruikte termen laten weinig aan de verbeelding over. Dat verdachte zwakbegaafd en gemakkelijk beïnvloedbaar is, doet aan het opzet niet af. Door de uitlatingen in een openbare groep op Telegram te plaatsen, heeft de verdachte de kans dat iemand zijn uitlatingen zou opvatten als een aanmoediging tot het plegen van een strafbaar feit bewust aanvaard. Ook verdachte zelf kan zich voorstellen – zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard – dat mensen misschien dachten dat hij serieus was. Tot slot overweegt de rechtbank dat het niet ging om één op zichzelf staande uitspraak, maar meerdere uitlatingen van verdachte gedurende een langere periode waarin hij in zijn uitlatingen en plannen steeds serieuzer werd.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat ook het terroristisch oogmerk bij de opruiing door de verdachte kan worden bewezen. Dit blijkt simpelweg uit de termen die de verdachte heeft gebruikt. Met oproepen tot het vernietigen van de oude wereld, een revolutie en het bestormen van het parlement, riep de verdachte op tot geweld tegen dan wel ontwrichting van de fundamentele politieke structuren van Nederland.
De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar.