Annotatie over (het misbruik van) het ‘Mirai-botnet’

Posted on 13/07/2019 op Oerlemansblog

In het nieuwe nummer van Computerrecht is een annotatie over het Mirai-botnet verschenen (.pdf). Ik heb een korte noot bij de zaak Rb. Den Haag 7 maart 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:2116 geschreven, omdat de zaak een interessant feitencomplex bevat met een veroordeling voor het eerste succesvolle botnet met IoT-apparaten. Daarnaast is de zaak vanuit juridisch perspectief interessant, omdat de rechtbank Den Haag het begrip ‘geweld’ in het artikel bij het misdrijf ‘afpersing’ in artikel 317 Sr toepast bij de ddos-aanval. De rechtbank Den Haag is daarnaast wat kort door de bocht in de bewezenverklaring van de strafbaarstellingen. Hierover zeg ik het volgende in de noot:

Bewijs van computervredebreuk en is sprake van een ‘dienst van algemene nutte’?

De rechtbank is kort door de bocht als zij stelt dat “een DDoS-aanval kan worden gekwalificeerd als overtreding van artikel 138ab Sr en artikel 138b Sr”. Van artikel 138b Sr is zonder meer sprake, in dit geval ook in gekwalificeerde vorm in artikel 138b lid 2 Sr, omdat de verdachte gebruik maakte van een botnet. Een ddos-aanval leidt echter niet direct tot overtreding van het delict computervredebreuk in artikel 138ab Sr, omdat het een geautomatiseerd werk ontoegankelijk maakt maar geen sprake is van het binnendringen in een geautomatiseerd werk.

Echter, een botnet is een netwerk van geïnfecteerde computers – in dit geval IoT-apparaten – die door een derde worden aangestuurd. Voor het creëren van een botnet moet wel computervredebreuk worden gepleegd, en wel in gekwalificeerde vorm in artikel 138ab lid 3 sub b Sr.

Daarnaast is het mij niet helemaal duidelijk waarom sprake is van artikel 161sexies Sr, omdat in dat geval is vereist dat de ddos-aanval een ‘gemeen gevaar voor goederen of voor de verlening van diensten te duchten is’. De websites zijn geen ‘diensten van algemene nutte’, zoals overheidswebsites. Volgens de rechtbank is er een ‘gemeen gevaar voor goederen of de verlening van diensten’, omdat de aanval er toe leidde dat vijf andere websites onbereikbaar waren. Het is denkbaar dat deze vijf websites op dezelfde webserver stonden als één van de websites die is aangevallen.

Sprake van ‘geweld’ bij afpersing in de zin van artikel 317 lid 1 Sr?

De rechtbank overweegt verder dat sprake is van het delict afpersing als bedoeld in artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daarbij stelt de rechtbank dat zonder meer sprake is van ‘geweld’, omdat ‘websites en servers onbruikbaar worden gemaakt’ en ‘maatregelen genomen moeten worden om de aanval af te slaan en de website en server te herstellen’.

Mijns inziens had de officier van justitie simpelweg art. 317 lid 2 Sr ten laste moeten leggen, waarbij geen sprake hoeft te zijn van geweld. Bij art. 317 lid 2 Sr bestaat de dwang bij afpersing uit ‘de bedreiging dat gegevens die door middel van een geautomatiseerd werk zijn opgeslagen, onbruikbaar of ontoegankelijk zullen worden gemaakt of zullen worden gewist’.

Het gelijk stellen van het begrip ‘geweld’ met het onbereikbaar maken van een webserver, zoals de rechtbank Den Haag in deze zaak, is juist niet vanzelfsprekend en onnodig. De officier van justitie had op de zitting de tenlastelegging nog kunnen wijzigen.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s