Chapters of ‘Essentials in Cybercrime’ available in open access

On 22 December 2021, our book ‘Essentials in cybercrime. A criminological overview for education and practice’ (edited by W. van der Wagen, J.J. Oerlemans & M. Weulen Kranenbarg) was published.

Our book is intended for students and professionals and offers insight into the various manifestations and features of cybercrime, offender and victim characteristics, quantitative and qualitative methods for studying crime in the digital domain, criminological theories that can be used to understand cybercrime, as well as possible interventions.

In addition to criminological aspects, the book also deals with a number of legal topics, including the criminalisation of cybercrime (under the Convention on Cybercrime) and the investigative powers that can be used by the police in the online domain.

My chapters ‘Types of cybercrime and their criminalisation’ (.pdf) (together with dr. Wytske van der Wagen) and ‘Cybercrime investigations’ (.pdf) (together with dr. Maša Galič) are now available in open access.

The rest of the is available at the store of Eleven Publishing (with Chapter 1 freely available) and stores like Bol.com.


Table of contents:

Chapter 3 – Types of cybercrime and their criminalisation

Jan-Jaap Oerlemans & Wytske van der Wagen

3.1         Introduction

3.2         Cyber-dependent crime

3.2.1     Hacking

3.2.1.1 Computer hacking

3.2.1.2 Ethical hacking

3.2.2     Malware

3.2.2.1 Ransomware

3.2.3     Botnets

3.2.4     Ddos attacks

3.3         Cyber-enabled crime

3.3.1     Cyber-enabled fraud

3.3.2     Online drug trafficking

3.3.3      Money laundering and virtual currency

3.3.4     Online sex offences

3.3.4.1 Child pornography

3.3.4.2 Sexting

3.3.4.3 Grooming

3.3.4.4 Sextortion

3.3.4.5 Revenge porn

3.3.5     Content crimes

3.4         Future developments

3.4.1     Increased involvement of state actors

3.4.2     The ‘internet of things’

3.4.3     The use of artificial intelligence by cybercriminals

3.5         To conclude

3.6         Discussion questions

3.7         Core concepts

Please cite as:

Oerlemans, J.J., & Van der Wagen, W. (2022). Types of cybercrime and their criminalisation. In Essentials in cybercrime: A criminological overview for education and practice. Eleven International Publishing, 53-98.


Table of contents

Chapter 8 – Cybercrime investigations

Jan-Jaap Oerlemans & Maša Galič

8.1         Introduction

8.2         Digital investigations and criminal procedure law

8.2.1     Regulating investigative methods

8.2.2     Jurisdiction and cybercrime

8.3         IP addresses as digital leads

8.3.1      Data production and preservation orders

8.3.2     Seizing and analysing data on computers

8.3.3     Network computer searches

8.4         The challenge of anonymity

8.4.1     Proxy and VPN services

8.4.2     Tor

8.4.3     Open source investigations

8.4.4     Online undercover operations

8.5         The challenge of encryption

8.5.1     Encryption in storage

8.5.2     Encryption in transit

8.5.3     Hacking as an investigative method

8.6         Disrupting cybercrime

8.7         To conclude

8.8         Discussion questions

8.9         Core concepts

Please cite as:

Oerlemans, J.J. & Galič, M. (2022). Cybercrime investigations. In Essentials in cybercrime: A criminological overview for education and practice. Eleven International Publishing, 197-254.

Wetsvoorstel Wet seksuele misdrijven

Op 10 oktober 2022 is het wetsvoorstel voor de Wet seksuele misdrijven naar de Tweede Kamer gestuurd. Daarmee is ook de memorie van toelichting en het advies van de Raad van State beschikbaar geworden.

Het wetsvoorstel dient met name de artikelen over zedendelicten te herstructureren, wat de inzichtelijkheid van deze titel in het Wetboek van Strafrecht ten goede komt. Hierna volgt een korte samenvatting van het wetsvoorstel met een focus op de computergerelateerde delicten.

Noodzaak wetswijziging

Het wetsvoorstel vervangt in Boek 2 van het Wetboek van Strafrecht de huidige Titel XIV Misdrijven tegen de zeden door een nieuwe Titel XIV Seksuele misdrijven. In deze titel wordt de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor verschillende vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag opnieuw vastgesteld en begrensd. De strafrechtelijke bescherming tegen seksueel geweld (aanranding en verkrachting) wordt uitgebreid en gemoderniseerd. Online gepleegde seksuele misdrijven krijgen in de nieuwe titel een duidelijke plaats. Zowel de inhoud van de strafbepalingen als de wettelijke structuur wordt gemoderniseerd. Hiermee wordt tevens gevolg gegeven aan de aanbeveling uit het WODC-onderzoek ‘Herziening van de zedendelicten’ (zie K. Lindenberg & A.A van Dijk, Herziening van de zedendelicten. Een analyse van Titel XIV, Tweede Boek, Wetboek van Strafrecht met het oog op samenhang, complexiteit en normstelling, Zutphen: Paris 2016). Daarnaast verruimt dit wetsvoorstel de mogelijkheden om strafrechtelijk op te treden tegen seksueel getint overlast veroorzakend gedrag door seksuele intimidatie zelfstandig strafbaar te stellen als overtreding tegen de openbare orde.

De regering stelt de wijzigingen noodzakelijk zijn ‘als gevolg van verschillende maatschappelijke, technologische en juridische ontwikkelingen is de huidige zedenwetgeving verouderd geraakt. Mede onder invloed van internationale ontwikkelingen zijn de afgelopen jaren de opvattingen binnen onze samenleving over seksuele grensoverschrijding strikter geworden en zijn de grenzen over welk gedrag strafwaardig is verschoven. Daarnaast is de maatschappelijke aandacht voor en het bewustzijn van het leed dat slachtoffers van seksueel grensoverschrijdend gedrag wordt aangedaan toegenomen. Ook zijn als gevolg van technologische ontwikkelingen, andere en nieuwe (geheel of deels) online verschijningsvormen van seksuele grensoverschrijding ontstaan, waarvan in het bijzonder kinderen het risico lopen slachtoffer te worden. De huidige strafwet schiet als gevolg van voornoemde ontwikkelingen tekort’.

In de memorie van toelichting wordt over de online problematiek onder andere opgemerkt dat veel mensen slachtoffer zijn geworden. Uit de prevalentiemonitor blijkt dat in 2020 circa 770.000 personen aangaven slachtoffer te zijn geweest van online seksuele intimidatie. Hierbij gaat het om ongewenst seksueel gedrag dat plaatsvond via het internet, zoals via sociale media, WhatsApp, (video)chat of e-mail. Daarbij is bijvoorbeeld sprake van seksueel getinte opmerkingen of het ongewenst sturen naaktfoto’s – zoals een afbeelding van het mannelijk geslachtsdeel, ook wel een “dickpic” – of seksfilmpjes. Vrouwen waren vaker slachtoffer van seksuele intimidatie dan mannen en jongeren (met name 18- tot 24-jarigen) vaker dan ouderen. Van de 16- tot 18-jarige vrouwen gaf 29% aan met online seksuele intimidatie te maken hebben gehad. In de meeste situaties (92%) was de pleger iemand van buiten de huiselijke kring. Ongeveer de helft van de slachtoffers van online seksuele intimidatie had te maken met (een) onbekende pleger(s). De andere helft kende de pleger(s) wel.  

Volgens de regering is het wetboek onvoldoende ingericht als er sprake is van seksueel geweld of seksueel misbruik, maar geen sprake is van fysiek seksueel contact tussen dader en slachtoffer. Deze vorm van seksuele interactie heeft de afgelopen jaren een vlucht genomen. Via een webcam kunnen mensen worden gedwongen of aangezet tot het verrichten van seksuele handelingen aan of met het eigen lichaam, zoals bij ‘sextortion’. Een andere online veelvoorkomende verschijningsvorm van seksueel kindermisbruik waarop de huidige strafwet onvoldoende is ingericht is het op indringende en niet leeftijdsconforme wijze mondeling of schriftelijk seksueel benaderen van kinderen. Dit wordt ook wel aangeduid als ‘sexchatting’. Hierbij gaat het om gedrag waarbij (nog) geen sprake is van seksueel misbruik waarbij handelingen aan of met het lichaam van een slachtoffer worden verricht, maar dat naar de huidige opvattingen wel schadelijk wordt geacht voor kinderen. Seksualiserende benadering van kinderen is schadelijk, omdat hierdoor hun seksuele ontwikkeling wordt doorkruist. Ook kunnen de psychologische gevolgen ernstig zijn.

De regering stelt daarom voor:

1. de delictsgedraging van verschillende seksuele misdrijven “online proof” te maken;

2. de strafbaarstelling te introduceren van het indringend mondeling of schriftelijk communiceren met kinderen op een wijze die schadelijk te achten is voor kinderen; en

3. de strafbaarstelling voor kinderpornografie te actualiseren.

Strafbaarstelling sexchatten

Het voorgestelde artikel 251 Sr is de rechtsopvolger van verschillende artikelen waarin het seksueel benaderen van kinderen beneden de leeftijd van zestien jaren is strafbaar gesteld. Het betreft het seksueel corrumperen van kinderen (eerste lid, onder b) en grooming (eerste lid, onder c). Hieraan wordt een nieuwe vorm van seksualiserende benadering toegevoegd, het zogenoemde sexchatting (eerste lid, onder a). Schade bij een specifiek slachtoffer hoeft hierbij niet te worden vastgesteld. De regering legt uit dat ‘het gesteld ontbreken van schade bij een bepaald slachtoffer kan niet tot straffeloosheid leiden’.

Voor zover de seksualiserende benadering plaatsvindt in het kader van een gelijkwaardige situatie tussen leeftijdsgenoten onderling zal deze over het algemeen niet plaatsvinden op een wijze die schadelijk te achten is voor een zestienminner. Experimenteergedrag tussen jongeren onderling is in beginsel dus niet strafbaar. Met het oog hierop is in het tweede lid een strafuitsluitingsgrond opgenomen voor het voorstellen van een ontmoeting voor seksuele doeleinden en enige handeling hiertoe ondernemen in een gelijkwaardige situatie tussen leeftijdsgenoten. Het antwoord op de vraag of sprake is van een gelijkwaardige situatie is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Bij de beoordeling hiervan kunnen onder meer de volgende factoren relevant zijn: 1) de mate van vrijwilligheid 2) het al dan niet bestaan van een (seksuele) relatie 3) de aard van het voorstel tot een ontmoeting voor seksuele doelen. Het OM betrekt deze omstandigheden bij de afweging om in een individuele zaak al dan niet tot vervolging over te gaan. Als het OM besluit tot vervolging over te gaan en de verdachte is van mening dat een beroep kan worden gedaan op de strafuitsluitingsgrond in het tweede lid, dan is het aan de verdachte om dit aan te voeren en te onderbouwen. Indien de strafuitsluitingsgrond van toepassing wordt geacht leidt dit tot ontslag van alle rechtsvervolging.

Bredere inzet van de “lokpuber”

De onder a tot en met c genoemde gedragingen zijn in artikel 251 Sr ook strafbaar gesteld ten aanzien van ‘iemand die zich voordoet als een persoon beneden de leeftijd van zestien jaren’. De daadwerkelijke betrokkenheid van een kind beneden de leeftijd van zestien jaar behoeft daarmee niet in alle gevallen te worden bewezen. Daarmee is de inzet van de figuur van de zogenaamde ‘lokpuber’, die is geïntroduceerd bij de inwerkingtreding van de Wet computercriminaliteit III (in de artikelen 248a en 248e Sr), mogelijk. Hiermee is beoogd de inzet van een opsporingsambtenaar die zich online voordoet als een minderjarige, al dan niet in de vorm van een virtuele creatie van een minderjarige, mogelijk te maken. Het wetsvoorstel maakt het mogelijk dat de figuur van de lokpuber naast de opsporing en vervolging van grooming ook kan worden ingezet ten behoeve van de opsporing en vervolging van sexchatting (onderdeel a) en het iemand getuige doen zijn van een handeling of een visuele weergave van seksuele aard of met een onmiskenbaar seksuele strekking (onderdeel b). De regering legt uit dat ‘op deze manier kunnen deze voor kinderen schadelijke gedragingen, die veelal geheel online plaatsvinden en daardoor moeilijk op te sporen zijn, vroegtijdig een halt worden toegeroepen’.

De beslissing tot inzet van een lokprofiel in een concrete zaak alsmede de wijze waarop dit geschiedt is voorbehouden aan het OM. Het optreden van de opsporingsambtenaar is hier overigens gebaseerd op de algemene taakstellende bepalingen. De regering merkt nog op dat ‘dat het gebruik van lokprofielen voor het verlenen van assistentie aan de opsporing door niet-overheidsinstanties of burgers niet strookt met het uitgangspunt van een integere en behoorlijke strafrechtspleging’.

Seksueel corrumperen

Onderdeel b van artikel 251 Sr is de opvolger van de huidige artikelen 239, 240a en 248d Sr waarin verschillende vormen van het seksueel corrumperen van kinderen strafbaar zijn gesteld. Strafbaar is degene die een kind beneden de leeftijd van zestien jaren (of een persoon die zich als zodanig voordoet) getuige doet zijn van een handeling of een visuele weergave van seksuele aard of met een onmiskenbaar seksuele strekking.

Grooming

Ten opzichte van het huidige artikel 248e Sr wordt de delictsomschrijving in artikel 251 onderdeel c Sr aanzienlijk ingekort. Dat komt ten eerste doordat het ontuchtbestanddeel (ontuchtig oogmerk) is vervallen. Voldoende is dat de dader (voorwaardelijk) opzet heeft op de totstandkoming van een ontmoeting voor seksuele doeleinden. Zo is het bestanddeel betreffende het middel waarmee een ontmoeting wordt voorgesteld – een geautomatiseerd werk of een communicatiedienst – vervallen: het doet er in feite niet toe hoe aan het kind een ontmoeting als bedoeld in dit artikel wordt voorgesteld. Zowel gedragingen in de reële als de digitale wereld brengen kinderen schade toe en dienen derhalve strafbaar te zijn. De regering merkt op dat een strafbare poging tot grooming ‘niet zelden’ ook strafbaarheid wegens sexchatting zal opleveren (eerste lid, onderdeel a).

Strafbaarstelling ‘kinderpornografische activiteiten’

Artikel 252 Sr is de rechtsopvolger van het huidige artikel 240b Sr en stelt verschillende kinderpornografische activiteiten strafbaar. De nieuwe strafbaarstelling is beter toegesneden op moderne verschijningsvormen van kinderpornografisch materiaal. De delictsgedraging ‘zich de toegang daartoe verschaft’ wordt techniekonafhankelijker geformuleerd. De zinsnede ‘door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst’, omdat het middel waarmee degene die zich toegang verschaft tot kinderpornografisch materiaal zich bedient doet niet ter zake voor de strafwaardigheid. Het zich toegang verschaffen veronderstelt dat dit welbewust gebeurt. Er is een actieve handeling vereist. Een andere wijziging is dat de term ‘afbeelding’ uit het huidige artikel 240b Sr wordt vervangen door de techniekonafhankelijker term ‘visuele weergave’.

De formulering ‘seksuele gedraging waarbij een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt is betrokken of schijnbaar is betrokken’ uit het huidige artikel 240b Sr is vervangen door visuele weergave van ‘seksuele aard of met een onmiskenbaar seksuele strekking waarbij een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt is betrokken of schijnbaar is betrokken’. Onder de genoemde gedraging wordt in de jurisprudentie van de Hoge Raad verstaan: seksuele gedraging van een kind met een ander, van een ander met een kind en van een kind met zichzelf. Aan de term ‘seksuele gedraging’ wordt een ruime invulling gegeven. Ook weergaven die geen seksuele gedragingen tonen maar wel een onmiskenbaar seksuele strekking hebben worden als kinderpornografisch beschouwd.

Virtueel kinderpornografisch materiaal, dat betrekking heeft op een visuele weergave waarbij een kind dat de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt schijnbaar is betrokken, valt eveneens onder de reikwijdte van de strafbaarstelling. Vereist is dat het een realistische weergave van seksuele aard of met een onmiskenbaar seksuele strekking betreft (zie HR 8 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3483).

Strafbaarheid van grooming

Op 11 november 2014 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen waarin de strafbaarheid van grooming wordt verduidelijkt (ECLI:NL:HR:2014:3140). In het arrest maakt de Hoge Raad duidelijk dat voor strafbaarheid van grooming vereist is dat de verdachte ‘een ontmoeting voorstelt’ én ‘hij enige handeling onderneemt gericht op het verwezenlijken van ontmoeting’. Daarbij hoeft de ontmoeting niet daadwerkelijk plaats te vinden. Grooming is immers in feite een voorbereidingshandeling (zie ook de aangehaalde wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2008/09, 31 810, nr. 3, p. 9).

In de onderhavige zaak was het voldoende dat de verdachte (i) bij herhaling bij het slachtoffer heeft aangedrongen op een ontmoeting en daartoe heeft voorgesteld elkaar te ontmoeten in het bos, in het winkelcentrum en bij haar thuis, waarbij hij een concrete middag, avond dan wel een tijdstip heeft genoemd; (ii) er bij het slachtoffer herhaaldelijk op heeft aangedrongen dat de ontmoetingen snel zouden plaatsvinden en hij haar onder druk heeft gezet; en (iii) het slachtoffer in het kader van het concretiseren van een afspraak zijn telefoonnummer heeft gegeven.

De advocaat-generaal, AG Spronken, adviseerde de Hoge Raad overigens de zaak over te laten doen. Volgens haar is er meer nodig dan deze handelingen van de verdachte om hem te kunnen veroordelen voor grooming. Om van grooming te kunnen spreken moet er volgens Spronken een concreet voorstel voor een ontmoeting zijn en moet de verdachte iets doen om die ontmoeting te realiseren, zoals bijvoorbeeld  op weg gaan naar de afgesproken plaats. De Hoge Raad heeft met de uitspraak dus een lagere drempel aangehouden dan de AG adviseerde.  

Kort na het arrest van de Hoge Raad heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 9 december 2014 een man heeft vrijgesproken van grooming (ECLI:NL:RBOBR:2014:7494). Volgens de rechtbank was slechts sprake was van een poging tot grooming, hetgeen niet strafbaar is. Alhoewel de rechtbank het sturen van seksueel getinte berichten van de docent naar een 15-jarig meisje als ‘uiterst laakbaar’  bestempeld, is voor grooming vereist dat de communicatie zich concretiseert tot een voorstel voor een ontmoeting, gevolgd door gedragingen gericht op het tot stand komen van die ontmoeting. De rechtbank merkt op dat een verdere verschuiving van strafbaarheid naar de voorfase zou betekenen dat het louter versturen van sms-berichten met seksuele toespelingen al strafbaar zou zijn.